Van Hugo de Groot tot moderne oorlogsrechtvaardiging.

Van Hugo de Groot tot moderne oorlogsrechtvaardiging

Op 21 september is het de Internationale Dag voor de Vrede. Deze dag is een goed moment om te reflecteren. Van Hugo de Groot, tot moderne oorlogsrechtvaardiging. Waarbij de het uiteindelijk de vraag was of het rechtvaardig was voor twee belangrijke oorlogen of ze om juist die reden (officieel) begonnen.

Moeilijk

Op de Internationale Dag voor de Vrede spreken over oorlogsrechtvaardiging. Is dit niet vreemd? Is dat misschien niet meer dan dat? Is dat misschien zelfs niet moeilijk? Eigenlijk wel. Wanneer je er geen uitleg bij geeft. Dit artikel verheerlijkt gewapende conflicten of oorlogen niet. Het geeft aan waarom bepaalde gebeurtenissen onrechtmatig waren. Daarnaast wordt een persoon als Hugo de Groot (10 april 1583 – 28 augustus 1645) opgevoerd vanwege zijn “De iure belli ac pacis” (“Over het Recht van Oorlog en Vrede”) uit 1625. Dit werk was niet alleen voor Nederland belangrijk. Ook internationaal gezien speelde dit werk in de eeuwen na het verschijnen een belangrijke rol van betekenis.

Het Europa van Hugo de Groot

Om te begrijpen waarom De Groot opgevoerd wordt, is het noodzakelijk om te kijken naar het Europa van Hugo de Groot. Beter gezegd: de tijd waarin hij leefde en wat er speelde in Europa.

Het behoeft weinig uitleg dat in 1625 de Nederlanden (meervoud) in een oorlog verwikkeld waren met Spanje. Dat was de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648). Dit was niet de enige oorlog die in Europa werd uitgevochten. De Dertigjarige Oorlog (1618 – 1648) was er een die uitgevochten werd tussen katholieken en protestanten. Aan de andere kant was het Frankrijk die een nadrukkelijke rol speelde in deze oorlog, die zich voornamelijk afspeelde in het Heilige Roomse Rijk (grote delen van Duitsland, het oosten van Europa en een deel van Italië), het noorden van Spanje en de zuidelijke Nederlanden (het gedeelte onder Spaans bestuur). Omdat de betrokken landen koloniën hadden in Afrika en Noord-Amerika, werd ook daar gevochten.

Verschillende kleine en grote bondgenootschappen zorgden voor een soms chaotische situatie in Europa. Politiek en religie waren daarbij sterk met elkaar verbonden en oorlog was niet alleen een middel om territoriale geschillen te beslechten. Het was ook een instrument om religieuze overtuigingen op te leggen en af te dwingen. Waar men dat nodig achtte zelfs actief te onderdrukken.

Humanitair recht

De Groot stond voor de vraag hoe oorlogen beperkt konden worden en hoe staten de verantwoordelijkheid konden dragen voor hun daden in oorlogstijd. Beschouw dit als een serieuze aanzet voor humanitair recht. Humanitair recht is het recht dat van toepassing is op de burgerbevolking tijdens gewapende conflicten en oorlogen. Dit noemt men ook wel humanitair oorlogsrecht.

Het werk “De iure belli ac pacis” was het eerste omvattende traktaat dat probeerde om een juridisch en ethisch kader te scheppen om oorlog en vrede te reguleren. In plaats van simpelweg de macht van heersers te erkennen, zocht De Groot naar universele principes die boven nationale belangen en religieuze twisten uitstegen.

Jus ad bellum en jus in bello

In zijn werk legde De Groot de basis voor jus ad bellum en jus in bello. Dit zijn:

Nog altijd vormen deze twee begrippen de basis voor het internationaal recht, waarbij het eerste gaat over de omstandigheden waaronder een staat gerechtvaardigd is om oorlog te verklaren en het tweede over de ethische beperkingen die tijdens een oorlog in acht genomen moeten worden. Denk in dit laatste geval aan de behandeling van burgers en krijgsgevangenen.

Een oorlog was volgens De Groot alleen gerechtvaardigd wanneer deze gevoerd werd ter verdediging van het zelfbeschikkingsrecht van een staat, ter bescherming van de bevolking of als een laatste redmiddel bij uitputting van diplomatieke middelen. Dit idee werd in de eeuwen na het verschijnen van “De iure belli ac pacis” gebruikt om oorlogen te rechtvaardigen. Niet in alle gevallen was er een zuivere motivatie om die oorlogen te beginnen, want het “bewijs” om die oorlogen te beginnen of het gewapend conflict of een bepaalde rol uit te breiden tot die van een actieve rol waarbij er daadwerkelijk sprake was van een oorlogsdaad, was vervalst. Dit bleek alleen pas veel later.

Op een dag als vandaag, de Internationale Dag van de Vrede, is het misschien beter om een andere vraag te stellen: is oorlog gerechtvaardigd? Los van welke motivatie of grondslag. Dit heeft alles te maken met de gevolgen van een oorlog en de impact die dit heeft op de burgerbevolking, leefomgeving en natuur.  Het idee dat er zoiets bestaat als een “rechtvaardige oorlog,” zoals Hugo de Groot voorstelde is iets dat thuishoort in de zeventiende eeuw. Dat zou je zeggen.

Invasie Koeweit en de Golfoorlog

Eigenlijk is er nog weinig veranderd als het gaat om de motivatie voor het beginnen van een oorlog. Het kwam vaak aan op interpretaties en in hoeverre de internationale gemeenschap erin “mee” ging. Zo ging de internationale gemeenschap niet akkoord met de oorlog die Irak onder Saddam Hoessein (28 april 1937 – 30 december 2006) begon tegen Koeweit op 2 augustus 1990.

De invasie van Koeweit werd internationaal veroordeeld. De jus ad bellum voor deze oorlog bestond volgens Irak uit:

Hoessein maakte een kapitale fout. Waar het westen en de Sovjet-Unie hem steunden tijdens de oorlog met Iran, bleef deze steun nu uit. De oorlog tussen Irak en Iran duurde van (de Iran-Irakoorlog/Eerste Golfoorlog, 22 september 1980 – 20 augustus 1988). De jus ad bellum werd internationaal afgewezen. Eigenlijk kwam daarvoor een nieuwe jus ad bellum/ in de plaats. Die vormde de basis voor de Tweede Golfoorlog. Al wordt deze oorlog vaak gewoon dé Golfoorlog genoemd.

Verder was het volgende belangrijk:

Als het om de burger bevolking ging, dan was het volgende belangrijk:

Dit was de motivatie voor het begin van Operation Desert Shield, Operation Desert Storm en Operation Desert Sabre.  Dit leidde uiteindelijk tot de bevrijding van Koeweit. Waar het niet tot heeft geleid en wat iedereen wel had verwacht was de val van Saddam Hoessein. Men besloot niet om Irak aan te vallen. Het land kreeg na 28 februari 1991 wel te maken met strenge sancties. Het gevolg was een verzwakt Irak, dat vatbaar was voor extremisme. Aan de andere kant ook een land dat te maken kreeg met een nog hardere hand van een dictator. Die zich op het randje bleef begeven van wat volgens de internationale gemeenschap aanvaardbaar was. Dit leidde in 2003 opnieuw tot een oorlog. De motivatie voor die oorlog was alleen opgebouwd uit een minder geloofwaardigere jus ad bellum.

Weapons of mass destruction

Het idee dat een jus ad bellum gedachte een juiste is wordt onderuit gehaald door de gebeurtenissen die zich voltrokken in de laatste Irakoorlog. Het idee dat Irak zou beschikken over weapons of mass destruction (massavernietigingswapens) en deze uiteindelijk niet had, werd breed uitgemeten in de pers. Niet alleen daar. Ook ten overstaan van de voltallige VN Veiligheidsraad deden de Verenigde Staten er alles aan om gefabriceerd bewijs te tonen. Irak en Saddam Hoessein zouden een grote bedreiging vormen voor de regio.

Toch is het idee dat een jus ad bellum gemanipuleerd werd zoals gedaan werd door Irak én door de Verenigde Staten niet het enige voorbeeld in de moderne geschiedenis. Het zijn wel de eerste voorbeelden die zich opdienen. Als het om de Verenigde Staten gaat is er meer gemanipuleer denkbaar.
Colin Powell (5 april 1937 – 18 oktober 2021) zou het later ook toegeven, zoals te lezen valt in dit artikel van VRT naar aanleiding van zijn overlijden in 2021.  Dat ging over de toespraak die hij hield voor de VN Veiligheidsraad op 5 februari 2003. Het was een manier om de internationale gemeenschap te overtuigen va de noodzaak om een oorlog te beginnen tegen Irak. Toch was de jus ad bellum iets breder.

Onbewezen jus ad bellum

Naast vervalste bewijzen over massavernietigingswapens, waren er meer onbewezen claims. Dat de burgerbevolking het zwaar had, was duidelijk. Daarover later meer. Wat niet bewezen werd was de steun aan Al Qaida en het zelfmoordterrorisme in Israël.

Zelfs het keer op keer negeren van VN-resoluties is discutabel als jus as bellum. In hoeverre was het hier gerechtvaardigd en konden andere landen daarmee wel “wegkomen” bijvoorbeeld? Denk dan aan de ingestelde sancties tegen andere landen, die ze vervolgens besloten te negeren. Andere oproepen door de VN in de vorm van Resoluties konden landen negeren of op andere manieren naast zich neer leggen. Een bekend voorbeeld daarvan was de manier waarop de staat Israël omging met de Palestijnen. Op dit punt besloot men niet in te grijpen.

Jus ad bellum en onderdrukking

In hoeverre is onderdrukking nu een jus ad bellum? In het geval van de Irakoorlog was dit er wel een. Waarom in dit geval wel en in het geval van de onderdrukking van de bevolking van Zuid-Soedan niet? Of de Rohingya in Myanmar niet? Dat heeft simpelweg te maken met welke waarde men toekent aan deze motivatie en of men er een motivatie van wil maken. Eigenlijk mag je stellen dat in bepaalde gevallen andere motieven een rol spelen.

Die motieven overstijgen iets dat door De Groot helemaal niet benoemd werd. Althans, niet in de motivatie om een oorlog te beginnen. Een motivatie kan namelijk ook gewoon bestaan uit het simpele idee dat de een wat wil hebben dat de ander heeft. In het geval van Irak was dat een land dat mogelijk een broeinest kon worden van iets dat er misschien wel of niet was, maar bovenal een land was met een voorraad aan olie. Uiteindelijk ging het niet om de vraag of Irak een vrij land zou worden. Was dit het doel geweest, dan zou de internationale gemeenschap in 2023 en 2024 op de achterste benen hebben gestaan. Toen werden de plannen doorgevoerd om de LHBTI+ gemeenschap in het land uit te schakelen. Op 28 april 2024 werd nieuwe wetgeving aangenomen tegen LHBTI’ers. Een vorm van onderdrukking dus. Een jus ad bellum, zou je kunnen stellen. Gewapend ingrijpen bleef uit.

De Tweede Wereldoorlog

De invasie van Irak destijds was niet alleen een schending van de principes van jus ad bellum. Ze toonden eigenlijk aan dat ze niet klopten. Er bestaat niet zoiets als een “rechtvaardige oorlog.” Oorlog is oorlog, geen redmiddel bezien vanuit de burgerbevolking. Er zijn een aantal oorlogen die dit zonder twijfel aantonen. In de twintigste eeuw was de oorlog waarbij het meeste aantal burgerslachtoffers viel, de Tweede Wereldoorlog (1 september 1939 – 15 augustus 1945/2 september/4 september 19451). Zelfs wanneer de vervolgden niet mee gerekend worden.
Het is nauwelijks mogelijk de Tweede Wereldoorlog “los” te zien van de verschrikkingen begaan door de nazi’s. De groep slachtoffers is niet onbelangrijk en mag zeker niet vergeten worden. De Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat in totaal tussen de 3,04 en 3,70 procent van de totale wereldbevolking slachtoffer werd. Dat cijfer is gebaseerd op het bevolkingscijfer van 2,3 miljard (cijfer uit 1940). Gaat het om het aantal slachtoffers, dan denken we aan het aantal vervolgden.

Het is de vraag of Roma en Sinti tot de slachtoffers van de Holocaust gerekend worden of niet. Binnen de gemeenschap zelf heeft men een eigen namen voor deze verschrikkelijke gebeurtenissen. Dat zijn de Porajmos, Sarvnash en Sàrmudaripen.

Andere groepen

Historisch gezien worden andere groepen minder vaak genoemd. Denk dan bijvoorbeeld aan de asocialen, de inwoners van de Sovjet-Unie, van Polen (niet joodse inwoners van Polen) en andere inwoners van Oost-Europa. Daarnaast mogen we ook de biseksuele en homoseksuele mannen4 niet vergeten.

Tegelijkertijd was er aan de andere kant van de wereld ook sprake van een verwoestende oorlog, waarbij de burgerbevolking zwaar werd getroffen. In Azië stierven miljoenen mensen. Niet alleen door oorlogsgeweld. Ook door dwangarbeid.

Dan hebben we het nog niet eens gehad over de verplichte tewerkstelling in Europa. Berucht was de Arbeitseinsatz. Dwangarbeid zodat de Duitse (oorlogs)industrie ervan kon profiteren. Het bepalen van het aantal slachtoffers is moeilijk. Een aantal locaties waar dwangarbeid werd verricht was namelijk ook in gebruik als concentratie- en vernietigingskamp.

In heel Europa werden naar schatting tussen de 7,5 en 12 miljoen mensen gedwongen tot dwangarbeid als gevolg van de Arbeitseinsatz. Naast de verplichting om te werken en de tol die dit geëist heeft, waren het ook de bombardementen op fabrieken die voor slachtoffers zorgden. Toch kwamen de meeste mensen om door uitputting door slechte werkomstandigheden, ziekte en ondervoeding.

Niet in alle gevallen ging het om burgers die ingezet werden voor de Arbeitseinsatz. In sommige gevallen werden krijgsgevangenen hiervoor ingezet. Dit is in strijd met het oorlogsrecht voor militairen. Gevangen genomen militairen mogen niet ingezet worden voor het verrichten van dwangarbeid. Dit geldt overigens ook voor burgers.

Andere problemen

Zonder de vervolging mee te tellen, kwamen er tijdens de Tweede Wereldoorlog naar schatting tussen de vijftien en twintig miljoen mensen om het leven. In Azië (buiten China) waren dit er tussen de vijf en zeven miljoen. Er is alleen meer om rekening mee te houden, want een oorlogsslachtoffer hoeft niet noodzakelijkerwijs altijd te overlijden.

Oorlogen leiden ook tot andere problemen. Zo leidde de Tweede Wereldoorlog tot voedseltekorten. Denk aan de Hongerwinter in Nederland. Het mislukken van Operation Market Garden (1944) zorgde ervoor dat de Westelijke Geallieerden hun plannen aan moesten passen. Het westen van Nederland kon pas veel later worden bevrijd. Honger kon voor een deel als wapen ingezet worden en dat is in meer gewapende conflicten en oorlogen voorgekomen. De Hongerwinter in Nederland in 1944 en 1945 was niet de enige periode van hongersnood tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook in Bengalen (India) kwam in 1943 een hongersnood voor, waarbij miljoenen om het leven kwamen.

Alles bij elkaar toont de Tweede Wereldoorlog aan dat er niets bestaat als een “rechtvaardige oorlog.” Als het om rechtvaardigheid gaat kunnen er veel vragen gesteld worden over de vraag waarom men in de Verenigde Staten de wens uitsprak om er vooral geen “Jodenoorlog” van te maken, toen bekend werd dat de nazi’s hun “oplossing” hadden gevonden voor de joodse bevolking van Europa. Ook vallen er genoeg redenen te bedenken waarom er eerder ingegrepen had kunnen worden als het om de concentratie- en vernietigingskampen ging. Er waren genoeg redenen om ze niet aan te vallen. Er waren ook genoeg redenen om ze wel aan te vallen.

Bombardement op Dresden

De Tweede Wereldoorlog liet de winnaars ook van hun slechtste kant zien. Zelfs wanneer het winnaars waren. Gaat het om de Jus in bello, de regels die gevolgd moeten worden tijdens de oorlog, dat waren de bombardementen op de Duitse stad Dresden in de nacht van 13 op 14 februari 1945 geen goed voorbeeld. Deze bombardementen volgden de regels niet op, want die zouden uit moeten van bescherming van burgers. Althans, het moderne recht. Dat recht kreeg pas echt gestalte na de Tweede Wereldoorlog. Met de kennis van nu, zou je de beslissing van luchtmaarschalk sir Arthur Harrris (13 april 1892 – 5 april 1984) mogelijk kunnen kwalificeren als oorlogsmisdaad of misdaad tegen de menselijkheid. Zelfs wanneer het om een aanval op nazi Duitsland ging. Dit bombardement zorgde voor naar schatting 25.000 doden en nog eens 30.000 gewonden. Wat het tot een oorlogsmisdaad en/of misdaad tegen de menselijkheid kan maken is het idee dat ging om burgerslachtoffers, er weinig tot geen militaire winst te behalen viel en dat de slachtoffers voor een aanzienlijk deel ook uit vluchtelingen bestond. Zij waren op de vlucht voor het naderende Rode Leger. Om die laatste reden zou het dus een oorlogsmisdaad kunnen zijn, want vluchtende mensen mogen nu eenmaal niet het slachtoffer worden van oorlogsgeweld.

Waren het nu oorlogsmisdaden of niet? Een bombardement op de stad Rotterdam door de Duitsers op 10 mei 1940 wordt door velen wel beschouwd als een oorlogsmisdaad. Dit bombardement was een machtsmiddel. De Nederlandse opperbevelhebber moest overgaan tot capitulatie. Gebeurde dit niet, dan zouden bombardementen op andere steden volgen. Het is de vraag of dit middel dus ook is ingezet in Dresden. Dat is nooit helemaal duidelijk geworden. Wel werd het bombardement na de oorlog aangegrepen door rechts-extremisten om er een “eigen” Holocaust van te maken. Een schadelijke complottheorie.

Harris liet gebruik maken van zogeheten tapijtbombardementen. Daarover was al veel langer een discussie ontstaan. Dit bombardement vond plaats in 1945, vier jaar nadat de discussie over de inzet daarvan was begonnen. Gebleken was dat deze manier van bombarderen door de RAF in het Ruhrgebied veel minder succesvol was. Precisiebombardementen bleken veel effectiever te zijn, waarop het ministerie van Defensie besloot om deze tactiek toe te passen. Dat Harris bevelvoerder was, wil niet zeggen dat hij het was die de beslissing nam over het tapijtbombardement. Erg opvallend was wel dat een paar weken na dit bombardement op 28 maart bekend werd gemaakt dat premier Winston Churchill (20 november 1874 – 24 januari 1965) niet meer wilde dat de RAF nog langer gebruik zou maken van deze techniek.

De Vietnamoorlog

De Vietnamoorlog, ook wel bekend als de Tweede Indochinese Oorlog was oorlog die duurde van 1 november 1955 tot 30 april 1975. Deze oorlog volgde de Eerste Indochinese of Frans Indochinese Oorlog op, die uitgevochten werd tussen 19 december 1946 en 1 augustus 1954.

De Vietnamoorlog was de oorlog waarbij niet meer het Franse leger, maar het Amerikaanse leger betrokken was. Met het uitbreken van deze oorlog, was er ook sprake van een veranderde jus ad bellum. Ook voor deze oorlog was er sprake van een onzuivere motivatie.

Het Tonkin Incident

Het Tonkin Incident is ook wel bekend onder de naam USS Maddox Incident. Dit was het moment waarop de VS een jus ad bellum hadden voor directe betrokkenheid in de oorlog tussen Noord- en Zuid-Vietnam, waarbij de VS de zijde koos van de zuidelijke regering. Het land was verdeeld op basis van een akkoord dat gesloten werd dat een einde markeerde van de Eerste Indochinese Oorlog. Op basis van dit akkoord werd het land verdeeld in Noord- en Zuid-Vietnam, met de zeventiende breedtegraad noord als grens. Geen van beide landen mochten zich aansluiten bij een militair bondgenootschap of een militaire basis op grondgebied vestigen van een ander land.

De Eerste Indochinese Oorlog was een gevolg van de afspraken die in Europa gemaakt waren. China wilde zich daar helemaal niet aan houden en de bevolking van Vietnam al helemaal niet. De Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en de VS besloten op tijdens de Conferentie van Potsdam (17 juli – 2 augustus 1945) dat Indochina ten zuiden van de zestiende noorderbreedte graad onder Brits bevel kwam te staan. De andere gebiedsdelen zouden weer toe gaan behoren aan de landen zoals dit het geval was voor Japanse bezetting. Men had alleen niet gerekend op een wens voor onafhankelijkheid.

China steunde de wens van de communistische beweging onder leiding van Hồ Chí Minh (19 mei 1890 – 2 september 1969), om te komen tot een onafhankelijke Vietnamese staat vanuit Hanoi. Tegelijkertijd was een kleinere Britse vertegenwoordiging aangekomen in Saigon. Daar besloten ze dat de Fransen het gebied moesten gaan besturen, zoals afgesproken was in Potsdam. Heel even leek het erop dat de VS hiervoor een stokje zouden steken. Er kwam zelfs een officiële machtsoverdracht en op 2 september nam Hồ Chí Minh dan ook echt de macht over in Hanoi. De Democratische Republiek Vietnam was geboren. Totdat op 23 september 1945 Franse strijdkrachten de aanval inzetten en daarmee de oorlog in Vietnam begon. De oorlog in Vietnam zoals we die omschrijven als dé Vietnamoorlog begon dus eigenlijk niet op 1 november 1955, maar eigenlijk al op 23 september 1945.
Voor de Franse regering was de jus ad bellum flinterdun. Hoe viel het te rijmen dat de wens van een bevolking prevaleerde boven die van een vreemde mogendheid? Dat een bepaald gebied “altijd al” toe had behoort aan Frankrijk hield geen stand. Want wat was “altijd” en hoe lang moest men daarvoor teruggaan in de tijd? Wel was het de vraag in hoeverre Hồ Chí Minh de volledige bevolking van Vietnam vertegenwoordigde. Vandaar dat er uiteindelijk gekozen werd voor een tussenoplossing: het verdelen van het land. Dit was een prima oplossing, wanneer de bevolking ook een uitspraak mocht doen over de toekomst. Zover kwam het alleen nooit. Daar speelde het Tonking Incident een grote rol in.

Proxy-oorlog

Dat Hồ Chí Minh communist was en een communistische regering vertegenwoordigde werd voor de Amerikaanse regering al snel duidelijk. Vandaar dat men besloot de steun te herzien. Die steun wijzigde men daarom naar steun voor Zuid-Vietnam. Noord-Vietnam kreeg steun van China en de Sovjet-Unie. Vandaar dat men spreekt van een proxy-oorlog.

Een proxy-oorlog is een conflict waarbij twee of meer grootmachten niet direct tegen elkaar strijden, maar in plaats daarvan via tussenpersonen (proxies) oorlog voeren. Dit kan in de vorm zijn van steun aan oppositiegroepen, rebellen, of nationale legers in een ander land, waarbij die lokale actoren de belangen van de grote machten vertegenwoordigen. Proxy-oorlogen worden vaak uitgevochten om geopolitieke invloed uit te breiden, zonder de risico’s van een directe confrontatie tussen de grootmachten zelf.

Eigenlijk waren dit soort proxy-oorlogen typerend voor de Koude Oorlog. Denk niet alleen aan de oorlog in Vietnam, maar ook aan de Koreaanse Oorlog (25 juni 1950 – heden, wapenstilstand 27 juli 1953) en de Afghaanse Oorlog (24 december 1979 – 15 februari 1989). Tijdens de Koude Oorlog waren vooral de China, de Sovjet-Unie en de VS betrokken bij dit soort proxy-oorlogen. Vandaag de dag zijn ook andere landen betrokken. Naast China, de VS en Rusland zijn dit bijvoorbeeld Iran en Saoedi-Arabië.

Aanval als vervalst bewijs

Het Tonkin Incident was voor de VS de aanleiding voor directe betrokkenheid bij de oorlog in Vietnam. Pas in 2005 bleek dat er sprake was van gemanipuleerd bewijs en dat een tweede aanval op de USS Maddox nooit had plaatsgevonden. Dat had niet kunnen verhinderen dat jaren daarvoor een oorlog was begonnen juist om de reden dat Noord-Vietnam een aanval zou hebben ingezet op een marineschip van de Amerikanen.

Eigenlijk ging het om een tweetal incidenten op 2 en 4 augustus 1964.  Hierbij speelde de torpedojager USS Maddox een centrale rol. Als gevolg hiervan gaf de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson opdracht tot de Tonkinresolutie, die de formele militaire betrokkenheid van de Amerikanen bij de Vietnamoorlog inluidde. Daarvoor bestond de betrokkenheid op papier slechts uit een adviserende rol van de Amerikanen. Men steunde de Zuid-Vietnamese regering in de strijd tegen de Noord-Vietnamese regering. Wel werden in het diepste geheim militaire operaties uitgevoerd. Dit waren de DESOTO-patrouilles. Hier nam de USS Maddox ook deel aan. Dit bracht de Amerikaanse marineschepen in de buurt van de Noord-Vietnamese kust.

De aanval op de USS Maddox en USS Turner Joy

Volgens Amerikaanse lezing werd op 2 augustus 1964 de USS Maddox aangevallen door drie Noord-Vietnamese torpedoboten.  Het Amerikaanse marineschip voerde waarschuwingsschoten af, waarna gereageerd werd vanaf Noord-Vietnamese zijde met het afvuren van torpedo’s en het schieten met machinegeweren. De aanval werd dankzij luchtsteun van het vliegdekschip USS Ticonderoga afgeslagen. Er werden geen Amerikaanse slachtoffers gemeld. Aan Noord-Vietnamese zijde zou er wel sprake zijn van schade.
De missie ging hierna verder, waarbij de USS Maddox versterking kreeg van de USS Turner Joy. In de avond van 4 augustus zou er sprake zijn van een nieuwe Noord-Vietnamese aanval. Men trok de conclusie op basis van radar- en sonarbeelden. Er bleken alleen geen schepen in de buurt te zijn. De Amerikaanse inlichtingendienst NSA was van mening dat dit niet juist was. Er was wel degelijk sprake van een Noord-Vietnamese dreiging. In 2003 gaf de voormalige Amerikaanse minister van Defensie, Robert S. McNamara (9 juni 1916 – 6 juli 2009), toe dat er helemaal geen Noord-Vietnamese dreiging was. Hij deed deze verklaring in de documentaire “Fog of War.”  

4 augustus 1964

In 2005 werd duidelijk, op basis van gegevens van de NSA, dat de gebeurtenissen van 4 augustus inderdaad bestonden uit bij elkaar verzonnen bewijsmateriaal. De basis voor de Gulf of Tonkin Resolution, die de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson (27 augustus 1908 – 22 januari 1973) volmachten gaf om militair te kunnen ingrijpen in Zuidoost Azië, was daarmee voor een deel ongegrond verklaard. Dan was er nog een ander belangrijk punt en dat was de manier waarop de USS Maddox zich op 2 augustus gedragen had. Het marineschip had zich begeven in de territoriale wateren van Vietnam, wetende dat dit een reactie van de Noord-Vietnamese marineschepen uit zou lokken. Dit zou vervolgens leiden tot een domino-effect. Precies de jus ad bellum die men nodig had.

Jus in bello tijdens de Vietnamoorlog

De Verenigde Staten werden beschuldigd van verschillende schendingen van jus in bello, met name in hun aanpak van asymmetrische oorlogsvoering tegen de Noord-Vietnamese troepen en de Vietcong, die vaak in dorpen en onder burgers opereerden.

Bombardementen en het gebruik van chemische wapens

De VS gebruikten napalm, een brandend chemisch wapen, dat ernstige brandwonden veroorzaakte bij burgers en militaire doelen. Napalm werd berucht om zijn verwoestende effecten op de burgerbevolking, ondanks de regels die civiele schade moesten minimaliseren.
Een ander voorbeeld van een schending van jus in bello was het gebruik van Agent Orange, een chemisch ontbladeringsmiddel. Dit middel werd op grote schaal gebruikt door de VS om de jungle te ontbladeren en de Vietcong-strijders te ontmaskeren. Het middel veroorzaakte zware gezondheidsschade, waaronder kanker, genetische afwijkingen onder zowel de Vietnamese bevolking, als de Amerikaanse militairen.

Het Bloedbad van Mỹ Lai

Het benoemen van het Bloedbad van Mỹ Lai als een schending van jus in bello is strikt genomen juist. Alleen doet dit voldoende recht aan de gebeurtenissen van destijds en de slachtoffers van deze gebeurtenissen? Eigenlijk niet. Het gaat hier immers om een bloedbad dat moedwillig aangericht werd door Amerikaanse soldaten op onschuldige burgers, voornamelijk vrouwen, kinderen en senioren. Hierbij ging men volledig voorbij aan alles wat jus in bello in zou moeten houden: het opvolgen van regels tijdens een oorlog. Het afslachten van burgers tijdens een oorlog hoort hier niet bij.

De gebeurtenissen voltrokken zich op 15 maart 1968 en hierbij kwamen naar schatting 347 tot 504 Vietnamese burgers om het leven. Het ging om ongewapende burgers en de verantwoordelijkheid hiervoor moet gezocht worden bij de Amerikaanse militairen. Zij besloten om toe te slaan. Niet alleen met hun wapens. Ook met hun lichamen. Sommige meisjes en vrouwen, waarvan enkelen niet ouder dan twaalf jaar, werden verkracht en op gruwelijke wijze verminkt. Dit alles begon met een zoektocht naar leden van de Vietcong in het dorp. Die werden niet gevonden bij aankomst in het dorp. In het dorp was de activiteit van een gewone dag waarneembaar. Die ruw werd verstoord door iets dat helemaal niet normaal was. Iets dat niet onder de bescherming van een burgerbevolking valt tijdens een oorlog. Iets dat gecategoriseerd kan worden als oorlogsmisdaden. Dit begon met het neersteken van een onschuldige oude man, daarna het in een put gooien van een andere man. Daarna werd er een handgranaat achteraan gegooid. Dit hadden twee mogelijke leden kunnen zijn van de Vietcong, al valt dit vanwege de hoge leeftijd te meteen te betwisten. Dat gold niet voor de slachtoffers die daarna vielen. Mensen die bijeen werden gedreven en in een irrigatiekanaal vermoord werden bijvoorbeeld. De details werden uiteindelijk allemaal bekend, ondanks de pogingen om alles in de doofpot te stoppen. Men vermeldde het in de originele verslagen als een incident waarbij leden van de Vietcong betrokken waren. Zo meldde men dat er 128 leden van de Vietcong waren gedood tijdens deze “operatie” en dat daarbij slechts 22 burgers omgekomen waren.

Dankzij onderzoek door Ronald Ridenhour (6 april 1946 – 10 mei 1998), lid van de 11de Infanterie Brigade       die niet direct betrokken was bij dit alles. Hij kreeg het nieuws te horen en besloot op onderzoek uit te gaan. Daarna nam hij contact op met een journalist, Seymour Hersh (8 april 1937), werkzaam voor The New York Times. Hij zou later de Pulitzer Prize winnen voor zijn onthullingen over dit bloedbad. Ridenhour zou later zelf ook aan de slag gaan als onderzoeksjournalist.

Militaire rechtbank

Naast de informatie die Ridenhour deelde met Seymour, gaf hij de informatie ook door aan hogere officeren. Dit leidde ertoe dat luitenant William Laws Calley jr (8 juni 1943 – 28 april 2024) op 29 maart 1971 werd veroordeeld voor een aandeel in het Bloedbad van Mỹ Lai. Een aandeel, want hij werd veroordeel voor de moord op op 22 onbekende burgers. Zijn gevangenisstraf van twintig jaar werd omgezet in 3,5 jaar huisarrest door president Richard Nixon (9 januari 1913 – 22 april 1994). Naast Calley werden nog eens 25 andere Amerikaanse militairen in staat van beschuldiging gesteld. Geen van hen werd veroordeeld.

Schendingen door de Noord-Vietnamese troepen en de Vietcong

Was er dan helemaal niets aan de hand als het om de Noord-Vietnamese troepen en de Vietcong ging? Wel degelijk. Wat te denken van doelgerichte aanvallen op burgers in het zuiden van het land en de manier waarop krijgsgevangenen werden behandeld?

Aanvallen op burgers

De Vietcong voerden aanvallen uit in Zuid-Vietnam die gericht waren op burgers en dorpen die werden verdacht van samenwerking met de Zuid-Vietnamese regering of de Amerikanen. Ze gebruikten guerrillatactieken en vestigden zich vaak in dorpen, wat het voor de VS moeilijk maakte om onderscheid te maken tussen combattanten en non-combattanten, en burgers in gevaar bracht.

Krijgsgevangenen

De Vietcong voerden aanvallen uit in Zuid-Vietnam die gericht waren op burgers en dorpen die werden verdacht van samenwerking met de Zuid-Vietnamese regering of de Amerikanen. Ze gebruikten guerrillatactieken en vestigden zich vaak in dorpen, wat het voor de VS moeilijk maakte om onderscheid te maken tussen combattanten en non-combattanten, en burgers in gevaar bracht.

Problemen met asymetrische oorlogsvoering

Zonder het Bloedbad van Mỹ Lai op enige manier te downplayen of goed te praten, was dit voor de Amerikanen wel het gevolg van de oorlogsvoering. Eigenlijk was misschien wel het grootste probleem van de toepasbaarheid van de jus in bello tijdens deze oorlog de aard van asymetrische oorlogsvoering. De dekking van de omgeving en de integratie onder de burgerbevolking door zowel het Noord-Vietnamese leger als de Vietcong was het grootste probleem voor de Amerikaanse troepen. Men kon de vijand niet meer onderscheiden of deed in bepaalde gevallen niet eens meer de moeite daartoe. In dat laatste geval speelden discriminatie een belangrijke rol van betekenis.

Geneefse Conventie

Verschillende militaire operaties, waaronder Operation Rolling Thunder, een serie permanente luchtaanvallen op het noorden van het land tussen 2 maart 1965 en 2 november 1968 waren niet eens meer gericht op alleen de militaire infrastructuur. Die operaties waren eigenlijk niet anders dan het bombardement op Dresden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook de civiele infrastructuur werd er hard door getroffen en de vraag is nog steeds wat daarvan precies het militaire doel was. Ze vielen in ieder geval niet onder het beschermen van een burgerbevolking in een tijd van oorlog. Dit had wel zo moeten zijn. De Vietnamoorlog was ruimschoots na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog. Dus ruimschoots na de oprichting van de Verenigde Naties (24 oktober 1945). Nog belangrijker misschien, ook ruimschoots nadat men na de oorlog begonnen was met het herzien van de Geneefse Conventie. Niet langer stonden militairen centraal tijdens het oorlogsrecht. Natuurlijk, zij stonden ook centraal. Anders dan wat er besloten werd in de eeuwen nadat Hugo de Groot zijn De iure belli ac pacis in 1625 presenteerde, werd nu nagedacht niet vanuit het idee dat de beslissingsnemers/-makers en de militairen centraal moesten staan. Wat Henri Dunant van het Internationaal Rode Kruis nog niet helemaal gelukt was, lukte na de oorlog wel. Althans, op papier.

Voor de Vietnamoorlog en eigenlijk alle andere oorlogen die na de Tweede Wereldoorlog werden uitgevochten, tot op de dag van vandaag geldt: de oorlogen zijn nog steeds te rechtvaardigen. Dat er burgerslachtoffers vallen is “maar” zo. Dat beschouwt men altijd maar als het noodzakelijk kwaad.

Wat bijzonder was ten tijde van de Vietnamoorlog was dat er al heel veel op papier stond over hoe gewone burgers beschermd moesten worden. De aanzet werd al wel gegeven door Hugo de Groot met zijn werk. De naoorlogse handelingen mag je beschouwen als een directe voortzetting en verfijning.

Het recht op oorlog en de regels tijdens oorlog

Op een dag die in het teken moet staan van de vrede praten over een recht op oorlog, is dit niet raar? Eigenlijk wel. Dat is heel erg raar. Dat deed De Groot. Hij maakte immers onderscheid tussen jus ad bellum en jus in bello en iedereen vond dat De Groot daarmee een punt had. Eigenlijk tot op de dag van vandaag. Rechtvaardigheid moet voorop staan, regels moeten in acht worden genomen. Dat vervolgens niemand dat meer doet is een tweede. Dat kan men aan zien komen en iedereen weet dit. Vandaar dat er eigenlijk iets extra’s nodig is. Vooral voor het gedeelte over de jus in bello.
De geschiedenis leerde ons dat een land door andere landen gestraft wordt wanneer men onterecht een oorlog begint. Althans, in de meeste gevallen. Slechts in een heel enkel geval komt een land daarmee weg. Het bekendste voorbeeld van een land dat er eigenlijk sinds eind jaren veertig wel mee wegkomt is de staat Israël. Het is een ander verhaal wanneer het om de bescherming gaat om de regels voor het voeren van een oorlog (jus in bello). Die zijn niet afdoende en de soevereiniteit van landen is soms te groot, om daarom oorlogen te beginnen. Daarbij komt nog eens het beginsel van wat een geldige reden is. Welk gedrag is een geldige reden voor het beginnen van een oorlog? Wanneer onderdrukking van een bevolking dat in bezet gebied X dat wel is, waarom is dat dat niet het geval in bezet gebied Y? Kortom, er zijn nadere regels nodig en die kwamen er dus in de vorm van een aanvulling op wat De Groot al omschreven had als de bescherming voor de combattanten (de strijders, de soldaten, de militairen) en de non-combattanten (de burgers). De Groot stelde dat de burgers zoveel mogelijk beschermd moesten worden tegen de gevolgen van oorlog. Laten we heel eerlijk zijn, het was 1625 toen zijn werk verscheen en dat is niet echt gelukt in de eeuwen daarna.
In de eeuwen na het verschijnen is er weinig gedaan om burgers echt goed te beschermen. De Geneefse Conventies gaan verder op jus in bello, door expliciete regels vast te leggen voor de bescherming van non-combattanten, zoals:
Eigenlijk was De Groot al best goed bezig voor zijn tijd. Zo stelde hij voor dat wandaden bestraft moesten worden. Dan ging het om schendingen van het oorlogsrecht. Hij was van mening dat er grenzen van wat er toegestaan was in een oorlog en dat iedereen die zich schuldig maakte aan buitensporig geweld of wreedheden ter verantwoording geroepen moest worden. Kortom, De Groot zag tribunalen wel zitten. Later zou dit alles verder uitgewerkt worden in de Geneefse Conventies, waarbij oorlogsmisdaden gecodificeerd werden. Schendingen van de regels die zijn neergelegd in de Conventies, zoals het opzettelijk doden van burgers, het martelen van krijgsgevangenen of het verhinderen van toegang tot medische zorg, worden beschouwd als oorlogsmisdaden waarvoor individuen verantwoordelijk kunnen worden gehouden.

Menselijkheid in oorlogsvoering

Het is wellicht een van de moeilijkste begrippen die er bestaat: menselijkheid in oorlogsvoering. Wanneer je leest over oorlog, slachtoffers van oorlog en andere verhalen, dan is er weinig reden tot het centraal stellen van menselijkheid in een oorlog, zou je zeggen. Toch is dat wat De Groot wilde. Menselijkheid moest centraal staan. Maar wat bedoelde hij daarmee? Moesten we begrip hebben voor een oorlog?  Eigenlijk wel natuurlijk, want er waren volgens De Groot nu eenmaal motivaties om een oorlog te beginnen. De menselijkheid volgens hem ging om respect tonen voor de vijand als het om de behandeling van krijgsgevangenen ging bijvoorbeeld. Die moest men met waardigheid behandelen. Ook moest men ervoor zorgen dat onnodig geweld vermeden werd. Regels van recht en moraliteit moesten van toepassing zijn tijdens een oorlog.

Met dit alles in het achterhoofd is het wellicht lastig om te begrijpen dat er zo vaak wordt gezegd over een bepaalde periode in de geschiedenis voor de Geneefse Conventie dat er nog niets vastgelegd was. Het werk van De Groot gold na publicatie in de zeventiende eeuw in de eeuwen daarna als een soort gids voor anderen. Het werd op bepaalde punten alleen selectief gebruikt. Dat was precies zo en is precies zo als het om de Geneefse Conventies gaat. Ook die worden selectief toegepast. Ze worden gebruikt wanneer het uitkomt en terzijde geschoven wanneer het uitkomt.

De Groot schreef ook erg veel over internationale samenwerking. Staten zouden er samen uit moeten komen, via een diplomatieke weg. Vrede en stabiliteit waarborgen, met als uiterste redmiddel oorlog. Zo werd het alleen niet gelezen en zo wordt het alleen niet gelezen. Nog altijd zijn er wereldleiders met krachtige taal, die er niet voor terugdeinzen om te vertellen wat voor ambities op militair vlak ze hebben. Daarnaast weten we heel goed wat er gaande is in deze wereld. Gewapende conflicten die eigenlijk oorlogen zijn. Oorlogen die voortduren. Sommige oorlogen die al jarenlang duren. Anderen die pas recent begonnen zijn, maar waarvan de effecten nu al verwoestend zijn.

Hugo de Groot legde de basis voor de manier waarop er omgegaan moest worden met vraagstukken over oorlogen, maar tegelijkertijd deed hij dit als antwoord op de vraag wanneer een oorlog aangrepen moest worden. Alleen als uiterste middel. Zijn werk kreeg niet zonder reden de titel “De iure belli ac pacis” (“Over het recht van oorlog en vrede”). De Groot stelde dat regels noodzakelijk zijn om menselijke waardigheid te waarborgen tijdens oorlogen, maar ook dat er een andere optie kan bestaan. Het voorkomen.

Hugo de Groot legde de basis voor de manier waarop er omgegaan moest worden met vraagstukken over oorlogen, maar tegelijkertijd deed hij dit als antwoord op de vraag wanneer een oorlog aangrepen moest worden. Alleen als uiterste middel. Zijn werk kreeg niet zonder reden de titel “De iure belli ac pacis” (“Over het recht van oorlog en vrede”). Hierin stelde hij dat zelfs in oorlogstijd bepaalde regels moeten gelden om de menselijke waardigheid te waarborgen en dat oorlog alleen gerechtvaardigd is als laatste redmiddel. Dit gedachtegoed sluit nauw aan bij de Internationale Dag van de Vrede, die in de kern draait om het bevorderen van vreedzame oplossingen voor conflicten en het voorkomen van oorlog. De wortels van het idee dat oorlog onderworpen moet zijn aan morele en juridische beperkingen vinden hun oorsprong in het werk van De Groot.

De Internationale Dag van de Vrede vraagt om aandacht voor de noodzaak van dialoog en diplomatie om conflicten te voorkomen. Komt dit dan overeen met het idee van De Groot dat oorlog een uiterste optie is? Niet helemaal. Ja, het is de laatste optie. Wanneer alle andere opties of middelen uitgeput zijn. In dat geval conflicteert het met deze dag. Aan de andere kant zag De Groot oorlog niet als en toestand waarin alle regels zomaar weg moeten vallen, maar als een situatie waarin juridische normen en menselijkheid blijven gelden. Dit sluit aan bij de oproep van de Verenigde Naties om conflicten te vermijden en om wereldwijde vrede en samenwerking te bevorderen.
Een ander belangrijk aspect van de Internationale Dag van de Vrede is de bescherming van burgers en kwetsbare groepen tijdens gewapende conflicten. Dit idee komt sterk naar voren in de Geneefse Conventies, internationale verdragen die zijn ontworpen om het leed tijdens oorlogen te beperken. De conventies, die in de negentiende en twintigste eeuw zijn ontwikkeld, zijn een moderne uitwerking van de principes die Hugo de Groot al vier eeuwen geleden voorstelde: het idee dat zelfs tijdens conflicten menselijke waardigheid moet worden gerespecteerd.
De Geneefse Conventies voorzien in de bescherming van burgers, krijgsgevangenen, gewonden en zieken, en leggen de basis voor humanitaire hulp in oorlogstijd. Deze conventies vormen de hoeksteen van het internationaal humanitair recht en benadrukken dat zelfs tijdens oorlog de vrede en bescherming van de menselijke waardigheid centraal moeten staan. De Internationale Dag van de Vrede is een moment om de wereld eraan te herinneren dat oorlog, als het al plaatsvindt, moet worden gevoerd binnen de grenzen van het internationaal recht en dat de bescherming van burgers van het grootste belang is.

Moderne streven naar vrede

Vandaag de dag blijft de oproep tot vrede en het voorkomen van oorlog relevant. Denk aan de oorlog in Gaza, Jemen, Syrië, en Zuid-Soedan. Zonder twijfel -welke partij je ook kiest- zijn burgers het slachtoffer. De vraag is of de internationale gemeenschap echt voldoende doet om te streven naar vrede. Die vraag mag je op een dag als vandaag best stellen. Kijk kritisch naar die oorlogen. Kijk naar de gewapende conflicten, de oorlogen. De gevolgen. De verschrikkingen.

Wanneer je kijkt naar de gewapende conflicten en oorlogen waar dan ook ter wereld en vervolgens naar de rol van de internationale gemeenschap, je vervolgens na gaat denken over deze dag, dan merk je waarschijnlijk dat dit een dag met vooral een symbolische waarde.

Voetnoten

1: Voor het einde van de Tweede Wereldoorlog kunnen drie datums gelden. De eerste datum is de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945, na de aanvallen op Hiroshima (6 augustus) en Nagasaki (9 augustus) met atoomwapens en nadat de Sovjet-Unie Japan de oorlog verklaarde. Voor 15 augustus geldt dat dit de officiële datum is van het einde van de oorlog voor het Koninkrijk der Nederlanden, met de bevrijding van Nederlands-Indië (nu Indonesië) destijds en daags daarna het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië. De tweede datum is de overgave van Japan op 2 september 1945. De derde datum, die nog wel eens wordt vergeten is de overgave van commandant Wilhelm Dege op 4 september 1945. Dege en diens commando op Spitsbergen waren het laatste Duitse commando dat nog operationeel was. Men bleef weerberichten voor de Duitse troepen zenden. Pas nadat deze berichten onderschept werden door de Geallieerden, werden ze opgemerkt.
3: Dit aantal kan mogelijk hoger liggen, omdat er ook gekozen werd voor “passieve oplossingen.” Denk dan aan het weghalen van kachels in de winter uit verzorgingshuizen of het beperken van voedselaanvoer. Bovendien werden de ontruimingen van de Nederlandse instellingen voor joodse psychiatrische patiënten beschouwd als “ontruimingen” die vielen onder de manier waarop de nazi’s omgingen met joden, niet onder de manier waarop de nazi’s omgingen met lichamelijk en geestelijk beperkten. De manier waarop deze ontruimingen echter plaatsvond week in veel gevallen wel af van de gangbare deportaties. Een van de meest schrijnende voorbeelden is de ontruiming van het Apeldoornse Bos in de nacht van donderdag 21 op vrijdag 22 januari 1943.
4: Het aantal kan mogelijk hoger liggen, want niet iedere gedeporteerde werd als zodanig geregistreerd. Dan is er nog de groep van lesbiennes. Zij kwamen in de concentratiekampen terecht als de asocialen. Zij kregen geen roze kampsymbolen, maar een zwarte driehoek. Voor personen waarvan bekend was dat ze een “afwijkende” seksuele oriëntatie hadden, bijvoorbeeld leden van het verzet of opgepakte joodse onderduikers, gold dat ze versneld richting de kampen richting het oosten werden gestuurd. Met dodelijke afloop. De reden waarom er weinig over te vertellen viel, had te maken met het niet bestaan van erflaters. Er waren weinig mensen die deze verhalen als kinderen bijvoorbeeld door konden geven. Dat was nu eenmaal wettelijk nog niet mogelijk. Tegelijkertijd was er in de periode na de oorlog te weinig erkenning voor deze personen. Op bepaalde punten is die erkenning er nog altijd niet.

5: Wellicht was dit van alle vervolgden de moeilijkste groep. Dit kwam omdat de groep bestond uit zoveel verschillende personen. In deze groep werden personen die economische delicten hadden begaan opgenomen. Ook werden sekswerkers opgenomen en de personen die gebruik maakten van de diensten van sekswerkers. Anders dan wat mensen denken, kregen vrouwen in de concentratiekampen geen roze driehoek wanneer ze biseksueel of lesbisch waren. Ze kregen een zwarte driehoek. Zo keken de nazi’s aan tegen biseksuele en lesbische vrouwen. Als asociale vrouwen. In de categorie waren verder clandestiene slagers opgenomen, mits ze niet van joodse afkomst waren. Ook was er een aparte regeling opgenomen waarbij je als asociaal geregistreerd kon worden wanneer je niet in staat was om voor jezelf te zorgen. Een breed begrip dus. Dit was, kortom, een soort vergaarbak. Er kwam nooit een duidelijke regelgeving tot stand. Zover kwam het nooit. Pas tegen het einde van de oorlog wilde men hier werk van maken. Alleen toen stonden de Geallieerden aan twee kanten aan de landsgrenzen van Duitsland. Naast verplichte deportaties naar concentratiekampen, werden asocialen ook naar gevangenissen en andere locaties gestuurd. Men wilde deze personen niet (zien).

Deel dit bericht

Meer
artikelen

Ga naar de inhoud