Het vierde deel van de serie Over het Beleg van Leiden valt veel te vertellen staat in het teken van de etenswaren die een verbonden zijn aan het Leidens Ontzet of het 3 Oktoberfeest. Hoe zit het met de haring en het wittebrood? Wat te denken van de mythe over burgemeester Pieter van der Werff die zijn lichaam aanbood, zodat hongerige burgers dit konden eten? Dan is er natuurlijk nog de Spaanse Kookpot met hutspot.
De eerste aardappelen kwamen via Spanje aan in Europa. Ten tijde van het Beleg van Leiden was het nog niet zo dat de aardappel op het menu in Nederland stond. Sterker nog, niemand kende deze plant en daarmee de aardappel dus. De aardappelplanten groeiden van oorsprong helemaal niet in Europa. Deze waren te vinden in Zuid-Amerika. Het land dat zich erop beroept een soort “uitvinder” te zijn van de aardappel is Peru. Toch is dat misschien niet helemaal terecht. De plant is waarschijnlijk daar terechtgekomen via het zuidwesten van de Verenigde Staten. In de Amerikaanse staat Utah at men al lang voor de moderne jaartelling aardappelen. In de Andes vond inderdaad de grootschalige aardappelteelt plaats zoals we die vandaag de dag kennen. Op die manier leerde men die in Spanje ook kennen. Via Gran Canaria kwam de plant terecht in Antwerpen. Daarna pas in Spanje zelf. Daarna werd de plant via verschillende kloosters in Europa verspreid. Dan hebben we het over eind zestiende eeuw. Dat was ongeveer de periode waarin de belegering van Leiden plaatsvond.
Dus nee, in de hutspot van Leiden konden onmogelijk aardappelen verwerkt zijn. Uiteindelijk kwamen er wel aardappelplanten terecht in Leiden. Dat was alleen na de stichting van de Hortus Botanicus, als onderdeel van de universiteit van Leiden (na 1590). In andere steden was dit het geval na 1640 (Groningen) en 1689 (Amsterdam). Massaconsumptie liet overigens nog wel even op zich wachten (Vanaf de negentiende eeuw).
De inhoud van de Spaanse Kookpot was hutspot. Alleen volgens het originele recept. De massaconsumptie van aardappelen kwam pas echt op gang vanaf de negentiende eeuw. Het originele recept bestond daarom uit wortels, uiten en pastinaak. Later zou pastinaak in veel gerechten, dus ook in hutspot, vervangen worden door aardappelen.
Dan rest er nog een vraag. In de pot zou ook nog vlees gevonden zijn. Daarover is geen duidelijkheid. Volgens kenners was dit klapstuk. Dus runderborst. Dit is alleen stoofvlees. Kenners zouden ook moeten weten dat dit stoofvlees een erg lange bereidingstijd kent. Een andere optie zou vooraf gerookte spek geweest kunnen zijn. De kans dat het ging om een (bal) gehakt lijkt erg klein, vanwege het bereidingsproces.
De Geuzen brachten haring en wittebrood mee. Sinds 3 oktober 1574 zijn ook die etenswaren verbonden aan Leidens Ontzet.
Het is een goed idee om er meteen duidelijk over te zijn: De haring en het wittebrood op 3 oktober vandaag de dag is anders dan wat men in 1574 at. Sterker nog, dat harinkje dat je vandaag de dag koopt bij de visboer of de haringkar is echt anders dan de haring die werd meegenomen door de Geuzen of de Watergeuzen. Zij namen pekelharing mee en dat was een product dat tot na de Tweede Wereldoorlog een belangrijk Nederlands exportproduct is geweest. Rond de tijd van het Leidens Ontzet kwam deze export eigenlijk net opgang. De voornaamste afzetmarkten zouden Duitsland en landen in Oost-Europa worden.
Door de haring sterk te zouten in vaten, bleef de haring langer goed. Eigenlijk was dit bedoeld voor lange tochten op zee, om bederf te voorkomen of om ervoor te zorgen dat de vangst juist langer goed bleef omdat men langere tijd op zee bleef, voordat men terugkeerde naar het land. Verwar pekelharing trouwens niet met zure haring.
Tegenwoordig eet je dus op 3 oktober ‘gewone’ haring. Dezelfde haring die je kent van het “haringhappen.” In combinatie met witbrood. Daarover gesproken: witbrood was in die tijd wel duurder dan bruinbrood. Daarom is het logischer dat het brood grauwwit was. Dat had te maken met de samenstelling van het brood. Je spreekt formeel niet over witbrood, maar over wittebrood in dit geval.
Het is overigens wel afhankelijk om welke druk van “Korte beschryvinge van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlijcke verlossinghe der stadt Leyden in den Jaare 1574” het gaat. In de versie uit 1577 komt dit verhaal niet voor. In een latere versie komt dit verhaal wel voor en dat is juist de versie die door tal van anderen vervolgens gebruikt werd als bron voor hun werk. Een zoekopdracht via de DBNL levert het volgende resultaat op:
Dat zag ook Willem van Oranje, die na de bevrijding van de stad een bezoek bracht aan Leiden. Op 14 oktober presenteerde hij het plan om het gehele stadsbestuur, inclusief Van der Werff te vervangen. De prins wilde een bestuurshervorming doorvoeren en Van der Werff nam hierop ontslag. Hij bleef wel aan als lid van de vroedschap. Daarnaast aanvaardde hij een nieuwe functie als Commissaris-generaal van het leger van de Staten van Holland. In 1776 kreeg hij de opdracht de bezittingen van de stad Gouda te verkopen, naast de verpachting op belastingen. Ook was hij betrokken bij het afnemen van een nieuwe eed van trouw in de regio Schoonhoven aan de Staten van Holland Pas in 1577 zou hij terugkeren in zijn functie als eerste burgemeester van de stad Leiden en laat dat nu net het jaar zijn waarin Fruytiers toe was aan een nieuwe versie van zijn boek.
Dat juist dit verhaal is opgenomen kan ook met iets anders te maken hebben. Het kan een veel diepere, religieuze boodschap zijn. Een verwijzing naar het lijdensverhaal van Jezus Christus. Vergeet niet, het protestantisme was in die tijd nog iets nieuws en mensen moesten daar nog aan wennen. In dit geval kan het een verwijzing zijn geweest naar het verhaal over Jezus en de betekenis die bijvoorbeeld het eten van een geconsacreerde hostie heeft. De welbekende woorden zijn immers: “Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam.” Wanneer je nog een stapje verder zou gaan, zou het een verwijzing kunnen zijn naar iets veel diepers: de mystieke leer van de kerk (de katholieke kerk weliswaar) om verenigd en verbonden te zijn.
Het is natuurlijk een mooie theorie of een andere uitleg van dit bijzondere verhaal. De vraag is of het allemaal ook zo is. Is het logisch dat de rol van de burgervader misschien wat is aangedikt? Zodat zijn populariteit wat zou toenemen? We weten het niet zeker.
Zelfs al zou dit alles niet op waarheid gebaseerd zijn en zelfs al bedenk je dat er een moment is geweest dat Van der Werff gedacht moet hebben dat het misschien maar beter was om onderhandelingen aan te gaan met de Spanjaarden, dan valt daarmee de burgemeester niet van zijn voetstuk. Het is geen kwestie van cancelen. Laten we eerlijk zijn: ga er maar eens aanstaan. Een stad die belegerd wordt, waar honger en een epidemie het dagelijks leven dicteren. De gebroeders Van der Does en Jan van Hout waren op dat moment even ‘het geweten’ van de stad. Waren zij er niet geweest, dan had de stad eenzelfde lot gewacht als Haarlem. Weliswaar zouden de bestuurders misschien gratis gekregen hebben. Dat gold niet voor een groot deel van de opstandelingen en het leger.
Bovendien, was Leiden in Spaanse handen gevallen, dan zou dit grote gevolgen hebben gehad voor bijvoorbeeld de stad Delft. Door de belegering van Leiden was een deel van de Leidse regio, het Groene Hart en de Duin- en Bollenstreek geworden tot een oorlogsgebied. Dat gebied zou daarna volledig onder controle komen te staan van de Spanjaarden. In dit gebied was een deel voor langere tijd onbewoonbaar, door de doorgestoken dijken. Kortom, wanneer Leiden in Spaanse handen zou zijn gevallen, dan had dit grote gevolgen.
Wat schreef Fruytiers precies over de ontdekking van de Spaanse pot? Hij schreef erover vanaf pagina 136 van zijn werk. Voor de duidelijkheid, in deel vier van deze serie werd Gijsbert Cornelisz Schaeck aangewezen als de ontdekker van de Spaanse pot met hutspot. Het was dus niet Cornelis Joppensz. Schaeck was geen jongen, maar een man. In het werk van Fruytiers worden deze gebeurtenissen ook beschreven. In tegenstelling tot andere auteurs, noemde Fruytiers de naam van de jongen die melding maakte van het vertrek van de Spanjaarden niet. Wel dat deze jongen het vertrek in de nacht had opgemerkt. Hij was bereid om voor een bedrag van zes gulden te gaan kijken of ze inderdaad vertrokken waren. Als excuus zou hij gebruiken dat hongersnood hem tot een wanhoopsdaad gedreven had, mocht hij gepakt worden. Dit zou hem doen besluiten om de stad te verlaten, zo was het excuus. Zover kwam het alleen niet, want de jongen hoefde het excuus niet e gebruiken. De schans was verlaten. Op de volgende pagina valt te lezen dat niemand de jongen geloofde en “een ander met eenen Verrenjager hem gevolgt zynde gesien wert zynen weg voorby de schanse neemende na den admiraal, dien hy tot den knien toe in `t water te gemoet liep, was aan beyde de zyden vreugt.” Het was vervolgens kapitein Gerrit van der Laan die samen met andere Vrijbuiters polshoogte kwam nemen.
Volgens Fruytiers werd de ontdekking gedaan door een voor hem onbekende jongen, maar werd hij niet geloofd. Wie wel geloofd was dat was iemand van de Vrijbuiters, die beschikte over een verrejager. Al is het wel een beetje omslachtig uitgelegd. De informatie komt wel overeen met wat Orlers vermeldde in zijn verslag van de gebeurtenissen. Net zoals Orlers liet ook Fruytiers de naam van Joppensz weg. Het bleef eenvoudigweg dus bij een jongen. Iemand die dus eigenlijk niet geloofd werd. Als het om de Spaanse kookpot ging was het niet die jongen die deze pot meenam.
Ook in dit geval lijkt dit alles, zowel de zelfopoffering van burgemeester Van der Werff als de vaststelling dat de Lammenschans verlaten was, aan te tonen dat de verhalen niet in alle gevallen kloppen. Zelfs bij bepaalde gebeurtenissen die gezien werden als waarheid mag je soms bepaalde vraagtekens plaatsen. Dat is in het verleden vaker gedaan alleen is dat niet altijd op de juiste manier gedaan. Een voorbeeld waarbij het misgegaan is: de relatie van Magdalena Moons tot Francisco de Valdez en haar eventuele invloed op zijn beslissing om Leiden niet aan te vallen op 2 oktober 1574.