Over het Beleg van Leiden valt veel te vertellen - Deel 3

Over het Beleg van Leiden valt veel te vertellen – Deel 3

In het derde deel van de serie Over het Beleg van Leiden valt veel te vertellen aandacht voor wetenswaardigheden over eten. Wie was de echt ontdekker van de Spaanse pot? Was dit Cornelis Joppensz. of misschien iemand anders?

Dit derde deel maakt deel uit van een serie van zeven delen. De serie was ooit een artikel. Dit artikel werd gepubliceerd via de website van De Goede Huisvader. Artigenda heeft dit artikel overgenomen en gewijzigd naar een serie van zeven artikelen.

Wat vooraf ging

De stad Leiden koos de kant van Willem van Oranje tijdens de Tachtigjarige Oorlog en daarom werd de stad belegerd door het Spaanse leger (meer hierover in het eerste deel van deze serie). De stad werd net zoals Alkmaar en Haarlem belegerd. Het doel was om de stad uit te hongeren en niet zozeer aan te vallen.
Het Beleg van Leiden was geen aaneengesloten belegering. Eigenlijk werd dit verdeeld in twee delen en de scheiding ervan was de Slag op de Mookerheide. Het leger onder leiding van Francisco de Valdez was in april 1574 nodig in het oosten van de Nederlanden voor de ondersteuning bij deze veldslag. Dat bleek uiteindelijk niet nodig te zijn. Na een muiterij in het leger van Valdez keerde het leger terug naar de stad Leiden. In het tweede deel van deze serie lees je dat de eerste troepen daar weer aan kwamen op 18 mei.

De ontknoping: de Spaanse pot

De laatste schans die door de Spaanse troepen verlaten werd was de Lammenschans aan de oostelijke kant van de stad. Dat vond plaats in de nacht van 2 op 3 oktober 1574. Volgens de verhalen was het vervolgens de weesjongen Cornelis Joppensz (1561 – 1591), die de Spaanse pot aantrof. Daarin een bekend gerecht: hutspot. Dit gerecht zou daarna voorgoed verbonden zijn aan Leiden en Leidens Ontzet.

Wie ontdekte de Spaanse Pot?

In de nacht van 2 op 3 oktober 1574 zou een lint van fakkels te zien zijn, dat langzaam richting Leiderdorp trok. Dit alles zou vanaf de stadsmuur gadegeslagen zijn door Cornelis Joppensz. De laatste schans die verlaten werd zorgde nog steeds voor een omvangrijke troepenverplaatsing. Dat niemand die nacht de soldaten weg heeft zien gaan is natuurlijk bijzonder. Net zo bijzonder als de heldenstatus die Joppensz vervolgens kreeg. Helemaal wanneer je bedenkt dat hij de ontdekking niet deed. In ieder geval was hij er niet zo direct bij betrokken als dat in sommige verhalen naar voren wordt gebracht.

Status van volksheld

Joppensz werd de bekendste weesjongen van Leiden en omstreken. Voor hem werd een standbeeld opgericht in de buurt van het Leidse station Lammenschans1 en er werd een prijs naar hem vernoemd die jaarlijks uitgereikd werd2. Tot aan 2022 was er ook een Leidse basisschool vernoemd naar Cornelis Joppensz. Dat was de Basisschool Joppensz.
Het standbeeld van Cornelis Joppenz.
Het standbeeld van Cornelis Joppensz bij station Lammenschans in Leiden. Dit beeld is gemaakt door Ludwig Oswald Wenckebach (1895 - 1962).
Bron: Wikimedia Commons/Biccie.
Cornelis Joppensz kreeg dus best wel veel eer, dus is het logisch om te denken dat dit juist is. Er zijn vast goede redenen voor te bedenken waarom hij al deze eer toebedeeld kreeg. Er zijn alleen voldoende redenen om aan te nemen dat het aandeel van Joppensz eigenlijk het gevolg is van onjuistheden. Zo zou hij de Spaanse pot helemaal niet gevonden hebben. Ook de belofte dat hij voor een bedrag van zes gulden of zes muntstukken de verlaten schans zelf zou gaan inspecteren mag in twijfel getrokken worden.
Gezicht op Leiden vanaf de Schans Lammen door Abraham Delfos naar Jan de Beijer, 1762.
Gezicht op Leiden vanaf de Schans Lammen door Abraham Delfos naar Jan de Beijer, 1762.
Bron: Rijksmuseum.
Er zijn alleen genoeg serieuze bronnen die ook vandaag de dag nog steeds melding maken van de ontdekking van een verlaten schans door deze Joppensz. Op de website van de Universiteit Leiden staat dan weliswaar geen naam vermeld, maar het gaat wel over Joppensz. Kijk maar eens naar het gedeelte Bolwerk der vrijheid. Daarmee is het alleen nog geen waarheid. Het probleem is dat heel veel mensen dit wel beschouwen als de waarheid. Joppensz stelde vast dat de schans verlaten was en nam de pot mee. Een pot met hutspot. Dus wortels, uien en aardappelen. Vandaar dat men in Leiden op of rond 3 oktober dus hutspot eet. Voordat we onszelf verliezen in dit enthousiasme, aardappelen? Daar valt wel wat op aan te merken. Eigenlijk ook op de persoon Cornelis Joppensz. Beter gezegd: op zijn rol.

De aftocht en het aantal slachtoffers

Naast vragen over hoe het kon dat er slechts een persoon die aftocht zag vanuit de stad, waren er meer vragen. Hoe zat het precies met die aftocht van de Spaanse troepen? Het bevel daartoe werd gegeven door Valdez. Pas bij dageraad voeren de Geuzen de stad binnen. Er was dus een moment waarop vastgesteld moest worden dat de laatste schans verlaten was.

De aandacht gaat vooral uit naar wat er gebeurde op het moment dat de Geuzen de stad binnen voeren. Een hartelijk welkom en in het voormalige Sint Jacobsgasthuis werden de meegenomen levensmiddelen uitgedeeld. Voor alle duidelijkheid, dit voormalige gasthuis bestaat al lang niet meer. De locatie is wat we nu kennen als het Steenschuur. Daar bevond zich een gasthuis, waar later een kapel aan toegevoegd werd. Deze kapel werd in de zestiende eeuw verkocht aan de parochie van de Sint Pieterskerk (1547). Dat werd later een graanpakhuis en Saaihal. De kapel werd later de Sint-Jacobskapel. De toren werd in 1594 toegevoegd, maar kreeg het tijdens de ramp met het buskruitschip op 12 januari 1807 zwaar te verduren. De toren stond wonderwel na de ramp nog overeind, maar het gebouw zelf moest voor een groot deel hersteld worden.
De Lamenschans.
Detail van de Bilhamerkaart met de weergave van de Lammenschans. Deze kaart is onderdeel van de collectie van Erfgoed Leiden.

Hoe zat het nu precies met de aftocht van de Spanjaarden? Op bevel van Valdez werd de schans bij Lammen ontruimd en bij dageraad voeren de Geuzen via de Vliet de stad binnen. Vanzelfsprekend volgde een hartelijk welkom. In het voormalige St. Jacobsgasthuis werden de meegenomen levensmiddelen verdeeld. Inwoners van de stad kregen een half stuk brood, een stuk kaas en pekelharing. Volgens de overleveringen stierven die dag mensen, omdat ze na een te lange periode van weinig eten ineens te veel voedsel binnen kregen. Hier is overigens geen hard bewijs voor te vinden. Net zoals het werkelijke aantal slachtoffers dat gestorven is tijdens het Beleg van Leiden. We moeten het doen met schattingen. Deze schattingen variëren. De een gaat uit van een getal van 2.000, de ander van 6.000. De hongersnood in de stad was niet verantwoordelijk voor de meeste sterfgevallen. Dat was de uitbraak van de builenpest. Toch mag de hongersnood zeker niet onderschat worden.

De Spaanse kookpot van Leiden, 1574.
De Spaanse kookpot van Leiden, 1574. Prent vervaardigd door Abraham Delfos tussen 1741 en 1820. Opgenomen in de collectie van het Rijksmuseum sinds 1881.

Wat weten we over Cornelis Joppensz?

De vraag is tot op heden nog steeds niet voorzien van een antwoord: wie is nu verantwoordelijk geweest voor de ontdekking van de verlaten schans en de Spaanse kookpot? De meeste bronnen gaan uit van Cornelis Joppensz. Laten we eens met deze weesjongen beginnen. Wat weten we eigenlijk over hem?

Over Cornelis Joppensz is eigenlijk best weinig bekend en dat is niet alleen best teleurstellend. Het is ook nog eens bijzonder. Iemand die op jonge leeftijd een belangrijke ontdekking doet zou toch een mooie toekomst tegemoet moeten gaan, nietwaar? Dat gebeurde niet, want zijn leven eindigde volgens de gegevens in 1591. Hij kwam om bij een steekpartij bij de Koepoort (de huidige Doezastraat). Een tragisch einde voor iemand die een belangrijke rol speelde in de ontknoping van het Beleg van Leiden. Hij had toch gezien hoe de Spaanse troepen weg trokken richting Leiderdorp in het holst van de nacht. Daarna bezocht hij als eerste de schans, nadat hij zich hiervoor aanbood. Het stadsbestuur bood hem een bedrag van zes muntstukken aan. Mocht hij gepakt worden, omdat er toch nog soldaten te vinden waren, dan had hij een excuus voor zijn aanwezigheid. Honger zou hem de stad uit hebben gedreven.

Gijsbert Cornelisz Schaeck

In een artikel van het Historisch Nieuwsblad van 7 april 2020 lees je meer over hoe Joppensz de schans bereikte. Het artikel is niet helemaal beschikbaar voor niet-abonnees. Daarom is niet duidelijk of in dit artikel nog een andere naam genoemd wordt. Dat zou de naam moeten zijn van iemand anders, die van Gijsbrecht Cornelisz Schaeck. Sommige bronnen noemen hem wel als de persoon met wie Joppensz samen een deel van de reis naar de schans afgelegd zou hebben, omdat Schaeck beschikte over een lange spies (een verrejager). Hiermee was het mogelijk om over onder gelopen delen heen te springen. Zo noemt deze bron Gijsbrecht Cornelisz Schaeck wel en wordt gemeld dat niet Joppensz de schans bereikt zou hebben, maar de wachtmeester. Schaeck kwam vervolgens terug met de welbekende pot met hutspot.

Een andere bron, namelijk die van het Leidse museum De Lakenhal, noemt ook Schaeck ook als de ontdekker van de verlaten schans en de pot met hutspot. Al wordt uit de tekst niet helemaal duidelijk wat nu precies de rol is geweest van Joppensz Meer hierover valt te lezen via deze link. Dat zijn al twee bronnen die dus Schaeck aanwijzen als de persoon die een belangrijkere rol speelde dan Joppensz De Leidse Canon, met de belangrijkste historische feiten, wijst ook Schaeck aan als de vinder van de pot en daarmee de persoon die vaststelde dat de schans verlaten was, zoals je kunt lezen via deze pagina.

Joppensz niet genoemd

Alleen zo herinnert men zich dat later niet. In heel veel verhalen van na die tijd is het Joppensz die genoemd wordt als de jongen die de pot vond en vaststelde dat de schans verlaten was. Bijvoorbeeld in een christelijk weekblad uit 1901 (De Vriend van Oud en Jong, woensdag 2 oktober 1901 – bron).
Johannes le Francq van Berkhey.
Johannes le Francq van Berkhey. Let op het vertrappen van de adder. Een subtiele verwijzing naar de politieke visie van Le Francq van Berkhey. Hij was fel tegenstander van de 'adders,' de patriotten.
Bron: Rijksmuseum.

“Vijfde Halve eeuwfeest over het Onzet der Stad Leyden…”

Dan zijn we nu aangekomen bij de familiegeschiedenis van Johannes le Francq van Berhkey (1729 – 1812). Dat deze Le Francq van Berkhey genoemd kan worden is te danken aan het terugvinden van een vermelding in weer een andere bron: “Het Vijfde Halve eeuwfeest over het Ontzet der Stad Leyden in den Jare 1574, plegtig gevierd den 3 en 4 October 1824,” geschreven door J. Roemer. In dit boek introduceert Roemer ene Willem Aalbrechtsz Berkey. Dit is dezelfde bron die ook Gijsbrecht Cornelisz Schaeck opvoert als de ware vinder van de pot met hutspot. Het gaat dan om de schrijver Jan Roemer (1769 – 1855). Zijn boek verscheen in 1824 (bron). Roemer noemt Berkhey als de jongen die in de nachtelijke uren zou hebben gezien dat de Spanjaarden zouden zijn vertrokken van de Lammenschans. De naam Cornelis Joppensz wordt in dit boek helemaal niet genoemd.
In deze bron – “De Algemeene konst- en letter-bode voor het jaar 1812” wordt Berkhey ook genoemd als de persoon die de Spanjaarden zag verdwijnen. De vraag is alleen hoe komt dan die persoon Willem Aalbrechtsz Berkey in de verhalen terecht?

"Geest der Geschriften"

De “boosdoener” is in dit geval Johannes le Francq van Berkhey (ook wel: Joannes Le Francq van Berkhey). Deze Leidse natuuronderzoeker, arts, dichter en schilder schreef het boek “De Geest der Geschriften,” dat na zijn dood in 1814 gepubliceerd werd. Daarmee was het ‘kwaad’ al geschiedt, want niemand kon hem meer vragen waarom hij de naam van Willem Aalbrechtzs Berkhey opnam in dit werk. Deze Berkhey zou daarmee een van de voorouders geweest zijn van de schrijver van het boek. Of het daarmee een kwestie is van het verfraaien van de familiegeschiedenis of ordinaire geschiedvervalsing, we zullen het nooit te weten komen.
Het boek van Roemer in de uitgave van 1824.
Het boek van Roemer in de uitgave van 1824.
Bron: Rijksmuseum.

Verder bergafwaarts

Vanaf dat moment zou je kunnen stellen dat het alleen maar verder bergafwaarts ging. De anders zo keurige geschiedschrijver (misschien was dat nu juist het probleem) Jacob van Lennep (1802 – 1868) maakte het erger, door ook over dit onderwerp te schrijven. Dat deed hij in het achtste hoofdstuk van “De geschiedenis van Nederland, aan het Nederlandsche volk verteld. Deel 2” (de versie aangeboden via DNB is de tweede druk uit 1880 overigens) bevat een veelvoud aan namen. Alleen wordt de ontdekking van de lege Lammenschans in algemeenheden omschreven. Van Lennep hield het op “een jongen.” Toch heeft hij in eerder werk voor verwarring gezorgd. Van Lennep heeft met een ‘blik’ of ‘bril’ uit de negentiende eeuw de gebeurtenissen misschien geromantiseerd. Of misschien zelfs over the top geromantiseerd.
Jacob van Lennep.
Foto van Jacob van Lennep door Maurits Verveer genomen tussen 1857 en 1868. Bron: Rijksmuseum.

“Vertellingen van vroeger en later tijd”

In “Drie jongens bij ’t Beleg van Leiden,” onderdeel van “Vertellingen van vroeger en later tijd” (eerste druk 1856) wordt een verhaal geschetst van twee jongens, Gijsbrecht Korneliszoon Schaeck, een ‚Waalse‘ katholieke jongen en Willem Aelbrechtz Berkheij, een Leidse (protestantse) jongen, van Schotse komaf. Beide jongens zouden rond de vijftien jaar zijn. Van Lennep beschrijft in zijn verhaal hoe de inspectie van de schans plaats zou hebben gevonden. Dat gebeurde niet te voet, maar met een kleine roeiboot. Het was Schaeck die vaststelde dat de schans verlaten was. De vraag is natuurlijk hoe Van Lennep erbij kwam om deze twee op te voeren als hoofdrolspelers?
Jacob van Lennep - "Vertellingen Van Vroeger en later tijd"
Jacob van Lennep - "Vertellingen Van Vroeger en later tijd"

Geromantiseerde versie

Dat Van Lennep precies wist wat iedereen heeft gezegd ligt natuurlijk niet voor de hand. Toch beschrijft hij tot in detail de gebeurtenissen. Weliswaar komen in het verhaal bestaande personen en gebeurtenissen voor die ook daadwerkelijk plaats hebben gevonden. Alleen het verhaal zelf mag je toch wel beschouwen als een geromantiseerde versie. Hierbij heeft Van Lennep zich laten leiden door Le Francq van Berkhey, die erg “optimistisch” geweest is over zijn eigen familiegeschiedenis. Toch is daarmee de vraag nog steeds niet beantwoord. Wanneer Berkhey vervangen mag worden door Cornelis Joppensz, hoe zit het dan met zijn rol?
Er zijn veel bronnen die juist Schaeck aanwijzen als de jongen die op de schans zelf vaststelde dat deze verlaten was. Hij nam de pot met hutspot mee. Volgens de verhalen liep het met Joppensz minder goed af. Hij zou nog een poging gedaan hebben in 1588 om een baan te krijgen als schipper op een beurtschip, maar hij werd afgewezen. Wel deed hij nog een vergeefs beroep op zijn aandeel tijdens de gebeurtenissen op 2 en 3 oktober. Bij een steekpartij bij de Koepoort of de Koepoortsgracht zou hij in 1591 om het leven zijn gekomen.

Over Gijsbert Cornelisz Schaeck

Het persoonsformulier van Gijsbert Cornelisz. Schaeck.
Het persoonsformulier van Gijsbert Cornelisz Schaeck.
In het tweede deel van deze serie ging het over de Leidse Glippers. Een uitleg is hier te vinden. De naam van Schaeck komt voor in lijst met namen van de Glippers. Dit is een zelfde situatie zoals die zich voordeed bij Paulus Buys. De naam vamn Buys stond in de lijst vermeld omdat hij onroerend goed had in de stad. Hij gold alleen niet als een persoon die tegen de opstand was, want in het tweede deel van deze serie valt meer te lezen over het aandeel van Buys tijdens de opstand tegen het Spaanse Rijk. Het is dan de vraag hoe de naam van Schaeck terecht kwam op de deze lijst. Daar is een goede reden voor en ook hier speelt onroerend goed een rol. Schaeck huurde een pand van Arent Lievensz. en dat was wel een Glipper. Deze Lievensz. verhuurde het pand aan de Nieuwe Rijn in 1574 en 1576. Dit is overigens interessant, daarover later meer. Wat verder interessant is: de vermelding op de website op de pagina over Schaeck op de website Historisch Leiden in Kaart:

“Opmerkingen: vinder van de hutspot (volgens Orlers).”

De vraag is vervolgens, wanneer je dit niet precies weet, wie deze Orlers dan precies was.

Wie was Orlers?

De vraag is alleen, wie was dan die Orlers? Dat was niemand minder dan Jan Janszoon Orlers (1570 – 1646). Orlers heeft verschillende bestuurlijke functies bekleed, waaronder die van burgemeester van de stad Leiden (1631). Alleen we kennen hem vooral van zijn werk “Beschrijvinge der stad Leyden” uit 1614, waarbij hij gebruik maakte van de aantekeningen van Jan van Hout. Het is overigens een latere druk (1641), die door anderen vooral als naslagwerk gebruikt zou worden (daarover later meer in het gedeelte over de zelfopoffering van burgemeester Van der Werff).
Corte Beschryvinghe vande strenghe Belegheringhe ende wonderbaerlicke Verlissinghe van der Stadt Leyden in Hollandt - Jan Fruytiers.
Corte Beschryvinghe vande strenghe Belegheringhe ende wonderbaerlicke Verlissinghe van der Stadt Leyden in Hollandt - Jan Fruytiers.
Bron: Universität Münster.
De derde druk van "Beschrijving der Stad Leyden..." uit 1760.
De derde druk van "Beschrijving der Stad Leyden..." uit 1760.
Bron: Rijksmuseum.
Beschrijving der Stad Leyden, tweede deel uit 1761.
Beschrijving der Stad Leyden, tweede deel uit 1761.
Bron: Rijksmuseum.

Laten we het dan even hebben over de leeftijd van Schaeck. De verhalen dat hij, net zoals Joppensz een jongen was, zijn niet juist. Schaeck’s exacte geboortedatum is niet bekend. Dat was voor of in 1553. Op 3 oktober 1574 was hij in ieder geval dus 21 jaar oud. Hij stierf op 25 december 1627 op 74-jarige leeftijd.

Schaeck werd alleen door zowel Le Francq van Berkhey en Van Lennep opgevoerd als jongen. Daar valt over te discussiëren. Is een man van 21 een jongen of gewoon een man? Eigenlijk was Schaeck gewoon een man. Je zou verwachten dat je in het werk van Orlers meer bewijs aan zou treffen. Jammer genoeg staat er op de pagina geen directe link naar het werk van de schrijver. Dit boekwerk is te vinden via deze website van de Universiteit Leiden (gearchiveerde versie).

Heel even ontstaat twijfel. Beter gezegd: Er zou een kans op twijfel kunnen ontstaan. Op basis van de gegevens via Historisch Leiden in Kaart zou er nog steeds de vraag gesteld kunnen worden: Gaat het om dezelfde persoon? De reden hiervoor heeft te maken met het ontbreken van de vermelding van de Vrijbuiters. Waarom ontbreekt deze vermelding? In de eerste plaats is het goed om te weten dat het ging om een soort volksmilitie van gewone Leidenaren. Ze waren er om de Schutterij en het leger te ondersteunen. In de gegevens die terug te vinden zijn over Schaeck staat vermeld dat hij werkzaam is geweest als bakker en lakenbereider. Die informatie is terug te vinden onder het gedeelte “Functies.” Wat wel enigszins verwarrend kan werken, de beste man had een zoon met dezelfde naam. Met die zoon liep het minder goed af, want die overleed op 26 november 1608 en dat was als gevolg van een misdrijf. Wat er precies gebeurde blijft onbekend.

De functies van Gijsbert Cornelis Schaeck.
De functies van Gijsbert Cornelis Schaeck.
Het persoonsformulier van Gijsbert Cornelis Schaeck jr.
Het persoonsformulier van Gijsbert Cornelis Schaeck jr.
Uit de gegevens wordt verder nog duidelijk dat Schaeck sr. gedwongen werd om een lening af te sluiten in 1576. Deze “gedwongen lening” moest hij afsluiten voor een pand aan Botermarkt 27/28. Dat is bijzonder, wanneer je bedenkt dat hij dit pand huurde van “Arent Lievensz backer fugitive,” oftewel een uitgeweken Leidenaar. In dit geval betekende het woord fugitive een uitgeweken ingezetene van de stad.
De gedwongen lening van Schaeck.
De gedwongen lening van Schaeck. Meer informatie.
Na 1576 was Schaeck verdwenen uit dit pand. Hij verhuisde verschillende keren binnen de stad en de laatste vermelding van zijn woonadres was die uit 1606. Die vermelding had betrekking op het betalen van schoorsteengeld voor het Steenschuur 001, waarvan Schaeck de eigenaar was. De allerlaatste vermelding was de ondertrouw van een van zijn kinderen op 28 september 1607.
De laatste vermelding waarin Schaeck voorkwam.
De laatste vermelding waarin Schaeck voorkwam.
Bron: Erfgoed Leiden en Omstreken.

Huwelijk Gijsbert Schaeck

Van Schaeck was getrouwd met Trijntgen Adriaensdr van Brenen (1539 – 1581). Zij was eerder getrouwd met een andere Gijsbrecht, zij het dat dit zijn tweede naam was. Dat was Gerrit Gijsbrechtsz (van Haarlem) (1539 – 1559). Gijsbert en Trijntgen traden in 1575 in het huwelijk. Uit dit huwelijk kwamen zeven kinderen: Gerrit Gijsbrechtsz Schaeck (1575 – 1608), Tobias Gijsbrechtsz Schaeck (1575 – 1607), Adriaen Gijsbrechtsz Schaeck (de oude) (1576 – 1606), Niesgen Gijsbrechtsdr Schaeck (1577 – 1581), Adriaen Gijsbrechtsz Schaeck (de jonge) (1579 – 1581), Marytgen Gijsbrechtsdr Schaeck (1580 – 1581), Dirck Gijsbrechtsz Schaeck (1581 – 1641). De jongste zoon heeft aan Orlers verteld over wie de pot met hutspot vond. Daarmee is het werk van Orlers dus de meest oorspronkelijke en historisch juiste bron als het gaat om het verhaal over de gebeurtenissen op 3 oktober. Orlers schreef hierover het volgende:

Van dit wijcken en wist niemant inne noch buyten de Stadt seeckerheyt, hoe wel sy inde Stad des nachts een ghecrijsch gehoort hadden als een grof stuck gheschuts voor de Schansse gesoncken wert: dan daer was eenen Jonghen op de mueren die hadde des nachts waerghenomen dat hy wel veel lonten uyt de Schansse voorschreven sach gaen dan gheene weder inne comen, aldus beelde hy sich selven inne, gelijck oock de waerheyt was, dat de Spangiaerden heur Schansse van Lammen moesten verloopen hebben, ende heeft sulcx aenghegeven, verlof vraghende om daer te loopen, ghelijck hy dede door beloften van ses guldens, met dit decksel, soo hy daer noch Vyanden ghevonden hadde, te seggen, dat hy van honger verloopen was.

Nae dat hy nu in de Schansse geweest was, ende niemanden en vant, ende met sijnen hoet ghewinct hadde, twelckmen in de Stad noch niet en geloofde, sorghende dat hem de Spangiaerden uyt schalckheyt sulcks hadden bevolen, ende een ander met eenen Verreniager hem ghevolcht zijnde gesien wert, zijnen wech voor by de Schansse nemende na den Admirael, die hy tot den knien toe int water te ghemoet liep, was aen beyde sijden vreucht.

De vrome Capiteyn Gerrit vander Laen begaf hem terstont met den Vrijbuyters nae de Schansse tot Lammen, tot de plaetse toe daer hyt eerstmael toeghepaelt vondt, daer hy de twee eerste Galeyen met vreuchde ontfingh.

Den Admirael niet lichtveerdich zijnde in het ghelooven, hadde dese twee Galeyen voorgesonden, de welcke bevonden gelijck hun gheseyt was, te weten, de ledige Schanssen met twee stucken gheschuts, doch ghesoncken.

[Toegevoegd in 1641:
Achter volghende de onderechtinghe vanden E. Dirck Gijsbertsz. Schaeck, zoo zullen wy alhier by voegen tot een gedachtenisse, dat zijne Vader Gijsbert Cornelisz Schaeck, die de eerste ofte de tweede Persoon gheweest is, die uyt de Leytsche Burghers inde Schansse van Lammen, ghecomen is, ende dat hy tot bewijs van dien, daer uytgebracht heeft een Coperen pot, met gecoockten hutspot die de Spaensche Soldaten, door Vreese verlopen zijnde daer gelaten hadde. Den zelven pot is onder zijne erfghenamen noch berustende ende zijn te dier tijden by onsen mede Burger ende mijne neef Pieter Cornelisz vanderMorsch, ghebynaemt Piero, daer op ghemaeckt de volgende twee Rijmkens, waer van het een opten selfde pot ghesneden is.

Doen Godes Hant // Dreef den Vyandt
By nacht uyt Lammen,, Schans
Creech Schaeck dees Pot,, riep aen Boysot,
Ghy moocht over Dammen // thans.

Gijsbert Cornelisz 3. October 1574.

Het twede is van desen inhout:

Den prijs comt God, die door Boysot, Leyden, verlost, heeft: En Schaack dees Pot, in Lammen, tot Teecken met Cost, geeft.]

Wat is er mogelijk gebeurd?

Was het een jongen die een voorstel deed om voor zes gulden of zes muntstukken te gaan kijken, nadat hij ’s nachts had gezien dat de Spaanse troepen de Lammenschans verlaten hadden, en werd deze jongen vervolgens niet geloofd? Was het Schaeck die hem volgde en vaststelde dat de schans inderdaad verlaten was en de pot meenam als een soort bewijs?

Het was Johannes le Francq van Berkhey die Cornelis Joppensz verving door iemand anders (Willem Aalbrechts Berkhey) en Jacob van Lennep maakte er een spannend verhaal van, door Berkhey te vervangen door Berkheij en zelfs nog een derde persoon te introduceren. Dat was ’t Leeuwtje. Al is de bijdrage van ’t Leeuwtje wat beperkt. Vervolgens werd besloten dat Cornelis Joppensz de persoon moest zijn die de Spaanse kookpot gevonden moest hebben. Joppens gold vanaf dat moment als de ware held van ontknoping van het Beleg van Leiden. Soms zou je bijna denken dat de stad zichzelf had bevrijd. Even zou je vergeten dat de rol van de Geuzen in dit geval van essentieel belang was. Sterker nog, het doorsteken van de dijken was van cruciaal belang.

Niet alleen gebeurde het dat Joppensz de eer kreeg. De rol van Schaeck werd eigenlijk gemarginaliseerd. Gelukkig heeft de 3 October Vereeniging het inmiddels wel rechtgezet, door ook Schaeck wel te benoemen op de website. Zij het in beperkte(re) vorm. Op de pagina met de hoofdrolspelers. Alleen van Schaeck staat nergens een standbeeld, van Cornelis Joppensz staat wel een standbeeld. Dat geeft te denken.

In de archieven

De archieven zouden een antwoord moeten geven. Daarom is het goed om te bekijken wat de archieven over de betrokken personen te vertellen hebben, naast Schaeck.

Gegevens Cornelis Joppensz in het archief

Wat is er te vinden over Cornelis Joppensz in de archieven? In ieder geval niets via de eerdergenoemde website waar de gegevens van Schaeck te vinden zijn. Daarom begint de zoektocht in de personendatabase van Erfgoed Leiden en omstreken. De eerdergenoemde website is een initiatief van Historisch Leiden in samenwerking met Erfgoed Leiden en zou gegevens op moeten halen uit de personendatabase, zou je denken. Toch verloopt dit proces blijkbaar niet helemaal goed. Vandaar dus een zoektocht via de website van Erfgoed Leiden en omstreken zelf. Dat is mogelijk via deze pagina. De zoektocht op de voornaam Cornelis en de achternaam Joppenszoon levert niets op. Een zoektocht op de voornaam Cornelis en de achternaam Joppensz wel.

Crimineel vonnisboek

De schermafdruk van Erfgoed Leiden over Cornelis Joppensz.
De laatste vermelding dateert uit 1591. Dat jaartal wordt door verschillende bronnen genoemd als het sterfjaar van Joppensz Het gaat om een aantekening in het crimineel vonnisboek van 5 november 1591. Hiermee hebben we ook een exacte sterfdatum van Joppensz Als bijzonderheden worden genoemd: “Stoff. overschot: Gestorven aan de hem toegebrachte verwondingen.” Als beroep wordt vermeld dat Joppensz werkzaam was als waard. Een aantal jaar daarvoor was hij in het huwelijk getreden (10-10-1587) met Marijtgen Arentsdr, zoals te zien is op deze pagina. Op dat moment was zijn beroep schippersgezel.
De akte van ondertrouw tussen Cornelis Jopppens en Marijtgen Arentsdr.
De akte van ondertrouw tussen Cornelis Jopppens en Marijtgen Arentsdr.
Bron: Erfgoed Leiden en Omstreken.

Eerste vermelding

De eerste vermelding in de gegevens is uit 1585 en heeft betrekking op een notariële akte van notaris Willem Claes van Oudevliet. De bijzonderheden van deze notariële akte, eigenlijk een verklaring: “Verklaring ten verzoeke van Cornelis Bouwensz over een gesprek met zijn buurman Florijs Joppensz” Hierbij staat Cornelis Joppensz, van beroep schipper, als geregistreerde. Hoewel niet duidelijk is wat precies de reden is voor het opstellen van deze verklaring is dit toch wel belangrijk. De aanname dat Joppensz afgewezen zou zijn voor een functie als schipper omstreeks 1585 lijkt dus niet waar te zijn. In het laatste bericht wordt een beroep als waard vermeld. In dit stuk wordt vermeld dat hij werkzaam was als schipper. Dat geldt dus ook voor de huwelijksregistratie uit 1587. Meer over deze huwelijksregistratie is ook te vinden via OpenArchieven.nl.
Een zoektocht via OpenArchieven.nl op Cornelis Joppensz levert elf resultaten op. Daar zit niet de informatie tussen waar je naar zoekt, want een exacte geboortedatum ontbreekt. Bovendien, het gaat hierbij niet alleen om de Cornelis Joppensz. Het valt en staat overigens welke naam je gebruikt, want soms is er sprake geweest van een andere naamsvermelding. Met deze gedachte, maakt dit een zoektocht wel ingewikkeld. Neem bijvoorbeeld dit overzicht, dat te vinden is via de eerdergenoemde website Historisch Leiden in Kaart. Het gaat hier om het adres Willem Daniël Cloostersteeg 12.

Veertien- of vijftienjarige jongen

Volgens een volkstelling woonde in 1581 op het adres Willem Daniël Cloostersteeg 12 ene Cornelis Joppensz. Hij was van beroep metelaarsknecht en schipper. De geboortedatum (vermoedelijk): 1561. Ging het inderdaad om de Cornelis Joppensz, dan was hij op het moment van het Beleg van Leiden dus ongeveer dertien jaar oud. Jacob van Lennep had het overigens over een veertien- of vijftienjarige jongen, wat dus niet juist was. Waarom is dit laatste belangrijk? Van Lennep noemde een leeftijd. Een onjuiste overigens.

De gevonden gegevens van Cornelis Joppensz.
De gevonden gegevens van Cornelis Joppensz.
Bron: Historisch Leiden in Kaart.

Gegevens over Willem Aalbrechtsz Berkey in het archief

Via een zoekopdracht in het archief van Erfgoed Leiden zijn ook personen zichtbaar van nog levende personen of personen die overleden zijn in de afgelopen vijftig jaar. Daarom is besloten om die gegevens via dit artikel niet te tonen. In totaal worden na een zoekopdracht vier pagina’s aan vermeldingen getoond.

Een overzicht van het gevonden resultaat op de naam Berkhey.
De voorvader van Johannes le Francq van Berkhey was Willem Aalbrechtsz Berkey. Het is de vraag of deze persoon bestaan heeft of dat het misschien ging om een naamsverwisseling. In het verhaal van Le Francq van Berkhey kwam Schaeck wel aan bod, maar werd Joppensz weggelaten. Een eerste zoekopdracht via de website met Historische gegevens over personen en percelen levert niets op. Zelfs niet wanneer je verschillende opties gebruikt als het gaat om de achternaam. De naam Le Francq van Berkhey komt wel regelmatig terug en wel via de gewone website van Erfgoed Leiden en omstreken (bron).

Kaartspel en de musketten

In de collectie van Museum De Lakenhal bevindt zich een spel kaarten dat afkomstig zou zijn van deze Willem. Dat is te zien op de achterkant van de doos. Het is niet zeker of dit ook daadwerkelijk zo is, want de tekst is later toegevoegd. Je kunt dit voorwerp online bekijken via deze pagina. Vanwege auteursrecht mogen er geen foto’s getoond worden op deze website.
Musketten van Jan van der Does.
Twee door Johan van der Does buitgemaakte musketten, ets was afkomstig uit de collectie van Johannes le Francq van Berkhey.
Bron: Rijksmuseum.
Dan nu over een andere museumcollectie. Die van het Rijksmuseum. In die collectie bevindt zich een tekening die dateert uit de periode tussen 1772 en 1774. Het gaat om een tekening die ooit in het bezit was van Le Francq van Berkhey. Op de tekening zijn twee musketten te zien. Dit zijn twee musketten uit de collectie van Johan van der Does. Hij maakte de wapens buit op de schans die door de Spanjaarden verlaten was. Althans, dat beweerde Le Francq van Berkhey. Of het ook echt overtuigend bewijsmateriaal is valt te betwijfelen.
Wat wel duidelijk is: deze pagina van het Rijksmuseum is interessant. Hierop is de welbekende pot te zien en kijk eens goed naar de naamsvermelding. Daarop is niet de naam van Berkhey te zien, maar die van Schaeck. De afbeelding wordt overigens aangeboden via Rijkstudio.
De Spaanse Kookpot van 1574,
Beschrijving van het Rijksmuseum: “De Spaanse kookpot van Leiden, 1574 Afbeelding van de Metaale-Pot, welke ten tyde van de Spaansche Belegering der Stadt Leyden, uit de Lammen-Schans by Nacht in de zelve Stadt is in-gebragt door Gijsbert Corn. Schaeck, 3 Oct. 1574 (titel op object).” (als titel) “De Spaanse kookpot die op de ochtend van 3 oktober 1574 van het Leids ontzet in de Lammenschans gevonden is met een restje hutspot erin. Met maatstok. Getekend in de vorm van een penning, met op de achterkant de inscriptie die op de pot staat.” (als omschrijving). Het is niet bekend wie de maker van deze tekening is. Wel is de tekening gedateerd van na Leidens Ontzet (tussen 1800 en 1899).
Bron: Rijksmuseum.

IJ in plaats van Y

De enige vermelding van ene Willem Berkheij (let op ij) is die van 21-02-1691. Dat is ruim na Leidens Ontzet en het is maar de vraag of dit familie was van Le Francq van Berkhey. Dat de naam eindigt op ij wil niets zeggen, want in sommige vermeldingen wordt zijn naam ook vermeld met ij in plaats van een y. De vermelding is hier terug te vinden. De zoekperiode werd ingesteld op 1450 – 1700. Wanneer je gaat zoeken op de naam Berkhey in deze periode komen er geen vermeldingen met de voornaam Willem voor, zoals je hier kunt zien.

In het verhaal van Roemer

In het boek “Het Vijfde Halve eeuwfeest over het Ontzet der Stad Leyden in den Jare 1574, plegtig gevierd den 3 en 4 October 1824” voerde Roemer bewijs op en hoe zit het daar dan mee? De link verwijst naar alle vermeldingen naar het woord Berkhey in de tekst. Dat zijn er in totaal veertien. De eerste vermelding is die op pagina 28, waar Roemer de lezer laat weten wie ging kijken op de Lammenschans. Achter de naam Willem Aelbrechtsz Berkhey staat een kruisverwijzing vermeld en Roemer verwees naar “De Geest der Geschriften” van Le Francq van Berkhey. Roemer vermeldde wel dat de Leidenaren vraagtekens plaatsten bij de betrouwbaarheid van de waarnemening en daarom ging een groep onder leiding van “de moedige VAN DER LAAN” kijken.
In “Bijlage G” van Roemer’s boek wordt een overzicht gegeven van de tentoonstelling die te zien was tijdens het vijfde halve eeuwfeest op het gemeentehuis van Leiden. Daar was ook de zilveren penning te zien die uitgereikd was “door den Magistraat van Leyden vereerd aan WILLEM AELBRECHTSZ BERKHEY geboren Burger der Stad, ter zake van hem gedurende het Beleg bewezene diensten zijnde eene ruitvormige noodmunt, geslagen op den stempen onder N. 37. vermeld, waarop ter wederzijde is gesneden: VERDIENT Willem Aelbrechtsz. Berkhey; zijnde deze door hem en zijne nakomelingen gedragen, thans behoorende aan J. van der Post, te Leyden.

Overige vermeldingen in het boek

De overige vermeldingen in het boek van Roemer hebben allemaal betrekking op Johannes le Francq van Berkhey. Duidelijkheid over de noodmunt wordt in een ander boek gegeven, van een eerdere datum. Dat was het boek “Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574, naar de oorspronkelijke stukken en bescheiden.” Dit boek werd in 1853 geschreven door D. Noothoven van Goor en op basis van de informatie in dit boek werd de noodmunt uitgereikt aan Berkhey vanwege een andere verdienste. Dat was het controleren of een andere schans verlaten was. Dat was de schans in Leiderdorp. Daarover meer in het gedeelte over ’t Leeuwtje.

Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574.
De voorkant van het boek "Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574 naar de oorspronkelijke stukken en bescheiden" van D. van Noothoven van Goor uit 1853.
Bron: Google Books.

Overdrijven of geschiedvervalsing

Dit alles bij elkaar doet vermoeden dat het gaat om een kwestie van overdrijven of misschien zelfs geschiedvervalsing door Le Francq van Berkhey.

't Leeuwtje

Met een analyse van Joppensz, Schaeck en Berkey (of Berkheij) is het nog niet klaar. Van Lennep introduceerde nog een persoon die een rol speelde tijdens de ontknoping van het Beleg van Leiden. In “Drie jongens bij ’t Beleg van Leiden” voerde hij ’t Leeuwtje op. Dat was de bijnaam van Roelof Arentsz. Hij was niet betrokken bij het wel of niet vaststellen of de Lammenschans verlaten was. Wel speelde hij een rol tijdens de ontknoping van het beleg van de stad. De schrijver deed het voorkomen alsof hij alles uit eigen hand vernomen had. Dit was onmogelijk. Van Lennep leefde eeuwen later, dus hij kon nooit geweten hebben hoe het dialoog eruit zou hebben gezien, waarin ’t Leeuwtje zichzelf voorstelde bijvoorbeeld. Desondanks liet Van Lennep ’t Leeuwtje het volgende zeggen, zodat we weten om wie het zou gaan:

"Ik heet Roelof Arentsz., bijgenaamd ’t Leeuwtje,” antwoordde de knaap: "en behoor bij het vendel van den Kapitein Baselot."

In een ander gedeelte legde Arentsz./’t Leeuwtje uit dat hij  een geboren Leidenaar was en zijn moeder werkzaam was als een zoetelaarster. Dat was een andere naam voor marketentster, waarmee men een vrouw aanduidde die drank en voedsel verkocht aan soldaten. Dat deed ze met toestemming van de graaf van Egmond. Laten we er even van uitgaan dat Van Lennep hiermee Lamoraal van Egmont (1522 – 1568) bedoelde, dan gaat het om een van de belangrijkste personen uit de Nederlandse Opstand. Samen met Filips van Montmorency (1524 – 1568), de graaf van Horne, werd hij door Alva beschuldigd van verraad. De twee werden op 5 juni op de Grote Markt in Brussel onthoofd.
De arrestatie van de graven van Horne en Egmont door Alva.
De arrestatie van de graven van Horne en Egmont door Alva.
Bron: Wikimedia Commons.
De terechtstelling van de graven van Horne en Egmont op 5 juni 1568 op de Grote Markt in Brussel.
De terechtstelling van de graven van Horne en Egmont op 5 juni 1568 op de Grote Markt in Brussel.
Bron: Wikimedia Commons.

Opdracht voor 't Leeuwtje

In hetzelfde dialoog als waarin ’t Leeuwtje zichzelf voorstelde werd nog een ander belangrijk persoon voorgesteld. Dat was de voorman van de Vrijbuiters, Andries Allertsz. Hij kwam in op 26 mei 1574 om het leven bij een verkenningsoperatie, na het tweede beleg van de stad. De Spaanse troepen waren teruggekeerd uit het oosten van het land nadat men moest ondersteunen bij de Slag op de Mookerheide (14 april 1574). Meer over Allertsz lees je via de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren. Wat er alleen op die pagina staat is onvolledig, want Allertsz. kwam in de nacht van 25 op 26 mei om het leven. Van Lennep maakte er iets raars van, door te stellen dat Allertsz op 23 mei om zou zijn gekomen.

Allertsz. werd opgevolgd door Jan van der Does of Janus Doesa, die ’t Leeuwtje volgens Van Lennep een opdracht gaf om een holle kogel naar het hoofdkantoor van Willem van Oranje in Delft te brengen. In de holle kogel bevond zich een boodschap voor de prins. ’t Leeuwtje slaagde, maar werd op de terugweg gepakt door Spaanse troepen. Vanuit de stad zag Berkhey wat er gebeurde en probeerde hem te hulp te schieten met een roeiboot. Dit alles zou vond plaats in de buurt van de Lammenschans. Daar werd ’t Leeuwtje verhoord en gemarteld. Tijdens een vluchtpoging werd hij in de rug geschoten en kwam hij om het leven.

Jan van der Does
Jan / Johannes van der Does / Janus Dousa. Collectie van het Rijksmuseum.

Literaire rommel

Wat Van Lennep deed was er een literaire rommel van maken. Waarom zouden we zijn verhaal daarom als waarheid aan mogen nemen? In zijn verhaal komt in ieder geval Roelof Arentsz. voor. Die persoon is alleen niet te vinden in de personendatabase. Er is een persoon te vinden die een naam heeft die lijkt op Roelf Arentsz. Het gaat dan om Roelof Arents, geboren in 1622. Lang na de ontknoping van het Beleg van Leiden. Verder zoeken is weinig zinvol, want er ’t Leeuwtje of Roelof Arentsz. zoals Van Lennep deze beschreef heeft nooit bestaan.
De bijnaam van Arentsz, was ’t Leeuwtje, was dat toevallig? Waar Van Lennep op andere punten best veel informatie over bepaalde details gaf, liet hij na te vermelden waar die bijnaam dan vandaan kwam. Neem nu de introductie van de andere twee hoofdrolspelers in het verhaal van Van Lennep:

"Wanneer menschen, groot of klein, zich tot het een of ander doel vereenigen, dan kiezen zij zich doorgaans een of meer hoofden of leidslieden: en zoo hadden zich ook weldra de beide vechtende partijen elk een aanvoerder gekozen: de Roomschgezinde jongens zekeren Gijsbrecht Korne-liszoon Schaeck, een dikken, stevigen krullebol, zwart van haar en wenkbrauwen, met een breeden platten neus, een frissche gezonde kleur, een wijden mond, van hagelwitte tanden voorzien, en een paar groote heldere, vroolijke blauwe oogen:—de Protestanten zekeren Willem Aelbrechtz Berkheij, of Barkeij, een knaap, wiens ouders van Schotsche afkomst waren. Deze knaap had wit blond haar en lichtbruine oogen: zijne trekken waren regelmatig en fijn, en, hoezeer zijn gelaat mager en bleek, ja eenigszins van de kinderziekte geschonden was, had hij over ’t geheel een innemend voorkomen. Beide knapen waren ongeveer van gelijken leeftijd, tusschen de veertien en vijftien jaar; Schaeck muntte meer uit door lichaamskracht en kloekheid; Berkheij door behendige vlugheid en schrander overleg. Schaeck was een bol in ’t kaatsen en kegelen; Berkheij had zijn gelijke niet in ’t knikkeren en balgooien. Schaeck was sterk als een stier en wist stompen en stooten te geven, die iemand omver deden tuimelen; Berkheij was glad als een aal en volleerd in de kunst van zijn weerpartij ’t beentje te lichten. Nu ging er bijna geen dag om, of de twee partijen waren handgemeen, en hunne ouders, in stede van zulks te verbieden, lieten hun stil hun gang gaan, zoo zij hun dwaasheid niet nog aanmoedigden."

Het blijft een raadsel waarom Arentsz. er dan “ineens” bij kwam. In het verhaal van Le Francq van Berhey werd hij niet genoemd. Wel in een andere bron. Dat was in het werk van Cornelis Fogteloo (1841-1833), die schreef over de Nederlandse geschiedenis. Niet alleen over het Beleg van Leiden. Ook schreef hij over het Beleg van Alkmaar. Voor Fogteloo gold dat hij feiten en fictie soms ook vermengde. Zo beschreef hij in het boek “Leidens Nood en Ontzet in 1574” uit 1874 het verhaal van Jan, die gedood werd door de Spanjaarden. Dit gebeurde omdat Jan had voorkomen dat zijn eigen vader werd neergestoken door een Spaanse soldaat. Nergens is bewijs te vinden voor deze gebeurtenis.

Andere mogelijkheden

Het boek van Fogteloo was niet de enige mogelijke inspiratiebron. Er waren andere mogelijkheden voor inspiratie denkbaar. Wat te denken van het boek dat Roemer schreef. Dat was het boek”Het Vijfde Halve eeuwfeest over het Ontzet der Stad Leyden in den Jare 1574, plegtig gevierd den 3 en 4 October 1824,” alleen is de kans groter dat Van Lennep zich heeft laten leiden door D. van Noothoven van Goor’s werk “Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574, naar de oorspronkelijke stukken en bescheiden.” Het is overigens geen aanname. Dit is een vaststaand feit:

"Vooraf echter moet ik u waarschuwen, dat ofschoon mijn verhaal, wat de hoofdzaken betreft, niet van de historische waarheid zal afwijken, ik echter enkele omstandigheden van luttel gewicht uit mijn verbeelding heb bijgebracht, om daardoor aan mijn vertelling meer kleur en ronding te geven:—waarom ik u dan ook aanraad, later bij onze geschiedschrijvers of bij voorbeeld in het belangrijke boekje, getiteld: Leidens belegering en ontzet in 1573 en 1574 (te Leiden bij D. Noothoven van Goor, 1853) de geschiedenis nog eens aandachtig na te lezen: gij zult dan vanzelf gewaar worden, wat in mijn vertelling waar is, en wat waar kon wezen."

Het is lastig om het boek van Noothoven van Goor als zuiver historisch te beschouwen. Natuurlijk gebruikte deze schrijver het werk van schrijvers als Fruytiers en Orlers als basis. Wie deed dat eigenlijk niet? Ook gebruikte hij verschillende documenten en stukken die bewaard zijn gebleven uit die tijd, zo blijkt uit verwijzingen in het boek. Toch zitten er wel erg veel aanhalingstekens in de tekst, wat de suggestie wekt dat het in sommige gevallen gaat om authentieke citaten of gesproken teksten. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn of te zijn geweest. Dat maakt het boek overigens geen onbetrouwbaar boek.

Geen ooggetuigenverslag

Het blijft alleen een interpretatie van de gebeurtenissen. Het is geen ooggetuigenverslag, geen waarheidsgetrouw verslag uit die tijd. Dat waren de werken van Fruytiers en Orlers overigens ook niet. Het verschil is alleen: deze boeken werden uitgegeven in een periode waarin het Beleg van Leiden en het Leidens Ontzet nog verteld kon worden door personen die het meegemaakt hadden. Dat was in de tijd van Noothoven van Goor niet meer het geval.
Wat schreef Van Noothoven van Goor over de ontdekking? Het nadeel is dat het boek dat aangeboden wordt via Google Boeken lastig te ‘linken’ is. Vandaar een schermafdruk van de pagina die in dit geval belangrijke informatie toont, pagina 186:
Pagina 186 uit "Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574, naar de originele stukken en bescheiden."
Pagina 186 uit “Leidens Belegering en Ontzet in 1573 en 1574, naar de originele stukken en bescheiden.

“Dat deze jongen, gelijk Ds. Roemer, bl. 28 meent, Willem Aelbrechts Barkhey zou geweest zijn, is niet waarschijnlijk, en wordt door het hem aangehaalde nummer van den Catalogus niet bevestigd. Barkhey werd met een zilveren penning belood voor de in het beleg door hem bewezen diensten (zie no. 30), maar deze schijnen van een vroegere dagtekening, verg. no. 112 en 113; ook was hij een der eersten in delegerplaats en schans te Leiderdorp, waar hij tatokkaarten meebracht, zie no. 115 en no. 129."

Berkhey of Barkhey

Was het Berkhey of Barkhey? Het gaat om dezelfde persoon. Van Noothoven van Goor ging niet mee in het verhaal van Roemer en Le Francq van Berkhey, daar heeft het alle schijn van. Voor Van Lennep was dat overigens geen beperking. Daarmee doet zich een probleem voor en dat was niet alleen van toepassing op het werk van Jacob van Lennep. Dan ging het om het schrijven naar een bepaald tijdsbeeld. Er bestond een bepaalde behoefte om verhalen uit de (vaderlandse) geschiedenis te verheerlijken. De schrijvers maakten gebruik van bestaande literatuur en verzonnen er zaken bij. Neem nu Roemer. Hij heeft meer geschreven, want dat blijkt uit de gegevens die aangeboden via de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Het is goed om te weten dat niet alles gebaseerd was op de waarheid. Er blijven voldoende vraagtekens staan hoe het allemaal zo is gelopen en waarom bepaalde personages geïntroduceerd werden. Deze boeken hebben ertoe bijgedragen dat er een soort “ruis” is ontstaan. Waarbij waarheid en fictie verweven zijn. Soms worden dingen dus verteld op een manier waarop ze niet hebben plaatsgevonden.
G.J. (Gerardus Johannes) Bos, De Lammen-Schans.
G.J. (Gerardus Johannes) Bos, De Lammen-Schans. Een litho in kleur, gedrukt door P.W.M. Trap (met het adres van D.J. Couveé). Afkomstig uit een serie van veertig platen uit 1859 - 1860.
Bron: Erfgoed Leiden en Omstreken.

In het vierde deel

In dit tweede deel kwam de Spaanse Pot al voorbij. Ook in het derde deel van deze serie aandacht voor deze Spaanse Pot. De inhoud ervan om precies te zijn. Daarover meer in deel vier van deze serie.

Deel dit bericht

Meer
artikelen

Ga naar de inhoud