Een van de gebeurtenissen die van grote invloed was op het Beleg van Leiden was de inname van Den Briel door de Geuzen op 1 april 1572. Den Briel is de verouderde naam voor de Zuid-Hollandse plaats Brielle. Waarom deze inname belangrijk was, zal later behandeld worden. Eerst een overzicht van gebeurtenissen en wat uitleg over een persoon die een cruciale rol speelde tijdens de inname.
De stad kwam op een vrij simpele manier in handen van de Geuzen onder leiding van Willem II van der Marck (1542 – 1578), beter bekend als Lumey of Heer van Lummen. Samen met Bloys van Treslong (1529 – 1594), Lenaert Jansz de Graeff (vermoedelijk 1530 of 1535 – vermoedelijk rond 1578) en Jacob Blommaert (geboortedatum onbekend – 1572) voer de vloot van 25 schepen richting een haven waar ze uit konden wijken nadat ze door de Britse vorstin Elisabeth I weggestuurd waren wegens wangedrag. Dit wangedrag bestond uit ordinaire piraterij. Na een storm kwam de vloot terecht in de monding van de Maas, in de buurt van Den Briel.
Met de inname van Den Briel, het tegenwoordige Brielle, komen we aan op een bijzonder stukje van de Tachtigjarige Oorlog, die ook voor het Leidens Ontzet belangrijk was. Dat stukje begint eigenlijk met toeval. Dat de vloot van Lumey daar terechtkwam was te danken aan een storm de Noordzee. Eigenlijk was het de bedoeling om vanuit Dover uit te wijken naar Enkhuizen. De inname was dus geen vooropgezet plan. Hoe kon het dan toch zover komen? Natuurlijk kun je vraagtekens plaatsen bij deze toevalligheid, omdat Bloys van Treslong er geboren was. Er is overigens geen bewijs te vinden dat dit een bewuste actie is geweest of niet. Laten we daarom maar uitgaan van die toevalligheid.
Een goede naamsvermelding is belangrijk. In dit artikel is er alles aan gedaan om namen zo correct mogelijk te vermelden. Waar mogelijk is altijd gebruik gemaakt van de originele naam. Heb je het over Den Briel, dan mag een persoon niet ontbreken. Dat zou hetzelfde zijn als wanneer je bijvoorbeeld een persoon als Louis de Boisot (1530 – 1576) niet zou noemen, al mag je die gerust Lodewijk noemen trouwens. Of heer van Ruart (Nijvel). Dat was hij namelijk ook, naast admiraal van de Zeeuwse Geuzenvloot en held tijdens het Leidens Ontzet.
Wat de veerman met zijn bemoeienis leek te doen, als we de verhalen mogen geloven, is stoken. Tijdens een onderhoud met Bloys van Treslong vertelde hij dat er geen Spanjaarden in de stad aanwezig waren. De stad zou volgens hem makkelijk zijn in te nemen. Hoe hij tot deze conclusie kwam was een raadsel. Het was een net zo’n groot raadsel waarom hij vervolgens het stadsbestuur voorhield dat er een overmacht van zeker 5.000 Watergeuzen voor de stad aan het wachten waren. Gezien de reputatie van de beste man, had je mogen verwachten dat men vraagtekens zou plaatsen bij zijn uitspraken. Dat deed men niet en de paniek sloeg toe. Toch dacht men er niet over na om de stad over te dragen aan de Geuzen, want men kende de reputatie van dit volk.
De Geuzen blokkeerden de Noorderpoort en er volgde een ultimatum. Het stadsbestuur weigerde hierop in te gaan. Via de Zuiderpoort besloten inwoners de stad te ontvluchten. Lang niet iedereen deed dit. Het ultimatum verstreek en de aanval volgde. Dat was op 1 april. De reputatie van de Geuzen bleek niet onterecht. Ze plunderden de stad voor een deel. Juist deze plundering zorgde voor angst bij andere stadsbestuurders, waaronder het stadsbestuur van Leiden. Zeker wanneer je bedenkt dat het hierna niet klaar was. Meer steden kwamen onder invloed te staan van de Opstandelingen.
Het gebruik van het woord “vriendenboekje” schept een bepaald beeld. Hiermee ontstaat een idee dat Jan van der Does (1545-1604). Van der Does is ook bekend onder zijn gelatiniseerde naam Janus Doesa. Hij was bevelhebbber tijdens het Beleg van Leiden. Het boekwerk dat aangeduid als “vriendenboekje” was eigenlijk precies dat: een “Album amicorum.” Dat is toch echt een vriendenboek. Vroeger werkte dit alleen anders dan tegenwoordig. Dat is nu eenmaal met veel dingen het geval. De basis is alleen nog steeds hetzelfde. Het verzamelen van wat anderen over je schrijven, aangevuld me tekeningen of andere bijdragen. Dit doet men al heel erg lang. Van der Does deed dit ook en stond een andere bekende Leidenaar van toen toe om in dat boekje te schrijven. Dat was Jan van Hout (1542–1609), de stadssecretaris van Leiden. Het is die bijdrage die interessant is en voer is voor discussies. In dit geval is de bijdrage niet alleen relevant voor Leidens Ontzet. De bijdrage is ook relevant voor de discussie over de Prinsenvlag en het gebruik ervan. Dan is het de vraag: Hebben we hier te make met de oudste tekening van een Prinsenvlag?
Let op de tweede afbeelding en derde afbeelding als vergelijkingsmateriaal voor de kleuren rood. Deze wijken af van de kleur in de vlag. Waarover geen onduidelijkheid hoeft te bestaan is het verbod op de Prinsenvlag. In 1652 volgde een verbod op de Prinsenvlag. De kleur voor de bovenste baan werd daarna weer gewoon rood in plaats van oranje. Pas na 1813 kreeg Nederland een vlag die redelijk overeen zou komen met de moderne vlag. Die vlag werd na de Tweede Wereldoorlog vastgesteld en bestaat uit: helder vermiljoen, wit en kobaltblauw.
Voor de Opstandelingen was het een groot succes, de inname van Den Briel. Iemand anders was er minder van onder de indruk. Dat was de Spaanse landvoogd Fernando Álvarez de Toledo, beter bekend als Alva (1507 – 1582).
Alva had hele andere dingen aan zijn hoofd. Hoe kon hij ervoor zorgen dat hij de opstandige gebieden weer onder controle kreeg, zoals hij als opdracht gekregen had van Filips II? Dat lukte aardig in alle gebieden behalve Holland en Zeeland.
Direct na deze gebeurtenissen namen de eerste katholieke inwoners, de zogenaamde Glippers de wijk. Ze ontvluchten de stad uit vrees voor geweld. Een aantal van deze Glippers keerde later terug. Er deden geruchten de ronde dat anders hun bezittingen geconfisqueerd werden. Dat bleken overigens geen geruchten. In waarschijnlijk tachtig, misschien zelfs meer gevallen, is dit uiteindelijk gedaan van personen die niet meer terugkeerden naar Leiden. Alva stond dit alles niet toe en gaf de opdracht aan generaal Francisco de Valdez (1511 – 1580) om de stad, die onder bestuur stond van eerste burgemeester Pieter Adriaansz van der Werff (1529 – 1604), weer onder controle te krijgen. Dat was de aanzet tot het eerste beleg waarmee de stad te maken kreeg.
Alle bebouwing buiten de stadsmuren werd afgebroken. De standaardmolens bleven zo lang mogelijk staan, omdat die van groot belang waren. De houten molens kon men snel afbreken, om ze op een andere plaats op te bouwen. Binnen de stadsmuren. Dat vergde alleen wel tijd. Daarom liet men deze molens zo lang als mogelijk staan. Een andere bron van zorgen waren de Leidse verdedigingswerken. Wanneer de belegering van de stad bijvoorbeeld aan het einde van de Middeleeuwen plaats had gevonden, dan was het probleem minder groot geweest. Het grootste deel van de verdedigingswerken stamde nog uit die tijd. Daarmee waren de rechte muren en halfronde torens geen partij voor kanonnen. Het stadsbestuur gaf daarom opdracht tot de aanleg van een viertal schansen rond de stad. Deze bevonden zich aan de Poelburg, bij Ter Wadding, op de Steenweg en bij Lammen.
Het stadsbestuur van Leiden stond onder leiding van een viertal burgemeesters: Cornelis van Noorden, Cornelis van Zwieten, Jan Halfleiden en Pieter Adriaansz van der Werff. Van allemaal was Van der Werff misschien wel de meest fanatieke bestuurder. Hij was erop gebrand om tegenstand te blijven bieden tegen het leger van Valdez. In ieder geval zolang de situatie er gunstig uitzag. Zelfs toen dit leger van Valdez op weg naar Leiden het ene succes na het andere boekte. Dat succes was hard nodig, na het verliezen die men voortdurend moest incasseren tijdens het Beleg van Alkmaar. Daar zou het beleg uiteindelijk op 8 oktober eindigen in een debacle. De Spanjaarden zouden zich terug moeten trekken uit de modder, nadat de dijken waren doorgestoken.
De opmars naar Leiden verliep eigenlijk best gunstig. Met hulp van Julian Romero (1518 – 1577) kon men naar het Rijnland trekken. Wassenaar, ‘s-Gravezande en vervolgens Maassluis, waar Marnix van Sint Aldegonde (1540 – 1598) en een onvoltooid fort tot de oorlogsbuit behoorden. Vlaardingen volgde en daarna Den Haag. Die stad viel eigenlijk vrij gemakkelijk in Spaanse handen. De inname van Delft bleek onmogelijk, waarna op 30 oktober 1573 het eerste beleg van Leiden begon.
Het oprichten van eigen schansen werd noodzakelijk bevonden door het leger van Valdez. Dan had men voldoende uitzicht op de stad. Dit gebeurde door de omliggende dorpen om te vormen tot schansen. Denk hierbij aan de dorpen Leiderdorp, Zoeterwoude, Leidschendam en Voorschoten. Voor zover dit al niet was gedaan door de inwoners van Leiden, gaf Valdez de opdracht tot het afbreken van alles aan bebouwing dat onbruikbaar was. Leiden was vanaf dat moment belegerd, behalve vanaf de zuidelijke kant van de stad. Alleen was dat wel een bijna onmogelijke route via het water (de route Gouda-Delft). Onmogelijk of niet, via deze route kon men wel berichten versturen en ontvangen.
In de stad zelf had men niet te klagen over voedsel. De voorraden waren goed gevuld en dat was mede te danken aan het Beleg van Haarlem. Er was voldoende graanvoorraad aanwezig, omdat men verwachtte dat de stad in Noord-Holland stand zou houden. Dat bleek een misvatting te zijn. De stad viel in Spaanse handen en hierdoor had men een overschot aan graan. Dit zou van pas komen tijdens het eerste beleg van de stad. In de eerste vijf maanden van het beleg was er daarom geen tekort aan voedsel. Pas na januari begon er een tekort te ontstaan, geleidelijk aan. Speciaal daarom verschenen vlak onder de stadswallen kooltuinen. Hier zou later, tijdens de tweede belegering vooral gebruik van gemaakt worden.
In maart 1574 was het mogelijk voor burgers met een speciaal paspoort om de stad te verlaten.
De tactiek bij de belegering van de stad werd anders dan die van Alkmaar en Haarlem. In plaats van gerichte aanvallen, kozen de Spanjaarden ervoor om de stad uit te hongeren. Daarvoor waren twee redenen te bedenken. In de eerste plaats had men tijdens de belegering van de twee andere steden gezien dat dit leidde tot grote verliezen. Daarnaast had men de middelen niet. Zo beschikte het leger niet over zware kanonnen. Wat hierbij al helemaal niet hielp was dat Alva in december 1573 ontheven werd uit zijn commando na een periode van zes jaar. Luis de Zúñiga y Requesens, beter bekend als Don Luis de Requesens (1528 – 1576), zijn opvolger, zou een gematigder beleid moeten voeren.
Later zou blijken dat in de praktijk daar uiteindelijk niets van terecht zou komen in de uiteindelijke beslissende fase van het Beleg van Leiden. Op dat moment, dus aan het begin van het Beleg was daarvan alleen nog geen sprake.
De belegering van de stad begon een tol te eisen, want de voorraden begonnen te slinken. Toch kwam er op een onverwacht moment een einde aan het eerste beleg van de stad. Ontwikkelingen op de Mookerheide hadden daar alles mee te maken.
In het oosten dreigde het leger onder leiding van Lodewijk van Nassau (1538 – 1574) en Hendrik van Nassau (1550 – 1574), twee jongere broers van de prins, terreinwinst te boeken en daarmee dreigde de stad Maastricht te vallen. Valdez brak het beleg van Leiden op, om zo de troepen op de Mookerheide onder leiding van Sancho d’Avila (1423 – 1583) en Bernardino de Mendoza (1541 – 1604) te ondersteunen.
De veldslag vond plaats op 14 april 1574 en de winst ging de Spaanse troepen. Zowel Lodewijk als Hendrik kwamen om het leven. De inzet van de troepen van Valdez was eigenlijk helemaal niet nodig geweest en het was misschien wel een ongunstige zet geweest van hem. Zijn manschappen eisten, geheel onterecht overigens, een deel van de overwinning op. Ze hadden geen deelgenomen aan de strijd. Uitbetalen was niet mogelijk, waardoor ze begonnen te muiten. Het vergde veel moeite om deze muiterij de kop in te drukken. Zodra de muiterij voorbij was, lag de focus weer op Leiden.
In Leiden maakte men ondertussen een aantal domme fouten. Men besloot de voedselvoorraden niet extra bij te vullen. Ook ontsloeg men de Waalse soldaten die in de stad verbleven. Wel versterkte men enkele schansen voor het geval dat de Spanjaarden misschien toch zouden terugkeren. Inmiddels was de militaire top vervangen. Dirk van Bronkhorst (geboortedatum onbekend – 6 september 1574) werd de nieuwe militaire gouverneur van de stad. Men had de keuze om een groep Engelse soldaten toe te laten tot de stad, maar weigerde dit uit angst voor ongeregeldheden.
Valdez begreep als geen ander dat men in Leiden geen hulp hoefde te verwachten uit Amsterdam als het ging om het leveren van graag. Amsterdam was nog wel trouw aan Filips II. Om ervoor zorgen dat er geen andere route voor graan beschikbaar zou zijn, besloot Valdez de aanvalsroute via het Groene Hart zou moeten verlopen. De stad Leiden was dus nog niet af van het Spaanse leger.